8 Storingen verhelpen
Voorzorgsmaatregelen
Zorg dat u voor aanvang van de werkzaamheden de veiligheidsinstructies in het
hoofdstuk
GEVAAR: Elektrisch gevaar
Problemen oplossen met een geactiveerd bedieningspaneel stelt personeel bloot aan
gevaarlijke voltages. Problemen met elektriciteit moeten worden opgelost door een
gekwalificeerde elektricien.
GEVAAR: Elektrisch gevaar
Voordat u begint met werkzaamheden aan de unit, dient u ervoor te zorgen dat de unit en
het bedieningspaneel gescheiden zijn van de elektrische voeding en niet kunnen worden
ingeschakeld. Dit is ook van toepassing op het regelcircuit.
8.1 Alarm- en bewakingsfuncties
De monitoringfuncties zijn actief in de standen Automatisch en Handmatig. Wanneer een
alarm actief is, is het zichtbaar op het beeldscherm van de aandrijving en in het
alarmregister dat geopend kan worden door de fieldbus, Modbus RTU. Het is ook
mogelijk om voor de digitale relaisuitgangen te configureren om individuele alarmen of
getotaliseerde alarmen weer te geven. De alarmen die geweest zijn, worden bewaard in
de alarmlogP0-50:Alarmlog.
Toepassing
Symptoom
Alarm spanningsoverschrijding.
De pomp maakt geen knorgeluid tijdens het reinigen
van de pompput en stopt op stopniveau.
Verschillende SmartRun
verschillende waterniveaus zien.
De pompen starten op hetzelfde tijdstip, dubbele starts.
De energiefrequenties en de tijd om het peil omlaag te
pompen zijn erg verschillende voor twee SmartRun
dezelfde installatie.
Tijdens het reinigen van de pompput blijft lucht in de
pomp gevangen.
SRC 311 - SmartRun
™
Handleiding voor installatie, bediening en onderhoud
Inleiding en veiligheid
(pagina 3) heeft gelezen en begrepen.
®
in dezelfde installaties laten
Voorgestelde maatregel
• Meet de lijnspanning
• Onderzoek de keerklep. Als de keerklep zich te veel
boven de pomp bevindt, probeer dan de
decelaratietijd van de integrator te verlagen, zie
P1-04:Deceleratietijd of verplaats de keerklep.
• Controleer of het start- en stopniveau >10% van het
bereik is
• Controleer de schaalverdeling van de sensor
Pas aandrijving(en) aan zonder analoge sensoren met
behulp van de P2-35:Ana ingang2 beginwaarde-
parameter. De aandrijving die rechtstreeks op de sensor
is aangesloten, mag niet worden aangepast.
Controleer of de opstarttijden niet te lang duren.
Aanbevolen wordt 1–5 sec.
Controleer de mechanische en hydraulische condities van
®
in
de pompen. Het is waarschijnlijk dat de pomp niet goed
op de afvoerkoppeling is aangesloten, of dat een
spuiklep niet goed sluit. Stel deze af met behulp van de
P4-14: Vliegende starttijd-parameter.
Pas de knorgevoeligheid P4-19:Gevoeligheid SC functie ,
de blokkeertijd voor het reinigen van de pompput
P4-16: Limiet SC functie en de integratortijd voor de
deceleratie P1-04:Deceleratietijd. De knorgevoeligheid
kan worden verhoogd tot 93% en de blokkeertijd voor
het reinigen van de pompput naar 1-2 met de kans dat
het reinigen van de pompput minder efficiënt verloopt.
De integratortijd voor deceleratie kan worden
teruggebracht tot 1-2 sec met de kans op meer waterslag.
8 Storingen verhelpen
45