nr. Naam
6 Stop verlaging/verhoging De frequentie wordt verlaagd richting de nul op een snelheid die geschikt is om
7 Uitloop tot stop
6.7.2 Hoge instroom
Tijdens omstandigheden van hoge instroom, zoals regen, lukt het de omp niet om de
pompput te legen met behulp van de optimale snelheid. De aandrijving verhoogt de
snelheid totdat de uitstroom gelijk is aan de instroom. Na een instelbare hoeveelheid tijd
wordt de frequentie nog meer verhoogd om het waterpeil omlaag te pompen en de
pompcyclus te beëindigen, wat ingesteld wordt in de parameter P4-13: Max pomp cyclus.
6.7.3 Zeer hoge instroom
Het startniveau van pomp 2 is laag en het startniveau van pomp 3 is hoog. Als de instroom
zeer hoog is, start pomp 2 en wordt de snelheid verhoogd tot de maximale frequentie.
Pomp 1 begint met pompen en verhoogt de totale uitstroom, wanneer pomp 2 de
maximale frequentie bereikt. Pomp 1 verhoogt de snelheid tot maximale frequentie,
waarna kort daarna pomp 3 begint met pompen. Pomp 3 verhoogt de snelheid tot
maximale frequentie wanneer het niveau net boven het startniveau is dat ingesteld is in de
P1-15:Startniveau-parameter. Boven het startniveau lopen alledrie de pompen op
maximale frequentie in een poging om het waterpeil terug te brengen tot het stopniveau.
Naarmate het peil daalt, zakken de pompen terug naar hun respectieve
energiefrequenties als ze hun individuele startniveaus bereiken.
1
2
3
4
1.
2.
3.
4.
5.
6.
SRC 311 - SmartRun
™
Handleiding voor installatie, bediening en onderhoud
Beschrijving
waterslag te voorkomen.
De pomp loopt uit tot stop in een nul torsiemodus.
[m]
5
Pomp 3, startniveau hoog
Pomp 1, startniveau
Pomp 2, startniveau laag
Stopniveau
Energiefrequentie
Maximale frequentie
6 Systeeminstallatie en -bediening
6
[Hz]
37