Inhoudsopgave
Advertenties
Fieldbusadres
50 (standaard)
Pompidentiteitalternatie
Elk pompnummer correspondeert met een specifiek, vast startniveau wat maximaal 24 cm
lager is dan het startniveau dat gedefinieerd is in parameter P1-15:Startniveau. Wanneer
het waterpeil het stopniveau bereikt en een pompcyclus eindigt, selecteren alle
aandrijvingen willekeurig een van de twee mogelijke startniveaus die gebruik worden
voor de volgende pompcyclus. Pomp 1 heeft slechts één gedefinieerd startniveau en
wijzigt dat niet, pomp 2 en 3 wisselen af rondom pomp 1. De startniveaus in een systeem
met twee pompen verschillen 6 cm en zijn nooit meer dan 12 cm in een systeem met drie
pompen.
Voor een systeem met twee of drie pompen de startverdeling is 1:1 tijdens normale
instroomomstandigheden. Tijdens hoge instroom is de startverdeling 5:5:2 voor een
systeem met drie pompen, maar blijft 1:1 voor een systeem met twee pompen.
P3 high
P2 high
P2 low
P3 low
Stop level
6.7.6 Pompblokkade
Pompblok wordt gebruikt om back-uppompen te blokkeren zodat ze niet op hetzelfde
moment actief zijn als de hoofdpomp. Als de pomp of pompen geïnstalleerd zijn voor
continuïteitsdoeleinden en ze niet gelijktijdig actief mogen zijn vanwege elektrische of
mechanische kwesties, blokkeer dan de back-uppomp. Zelfs wanneer de instroom hoger
is dan de capaciteit van één pomp, blokkeert de functie het starten van de andere
pompen. De pompen wisselen elkaar op den duur af. Om Pompblokkering te activeren,
sluit u de actieve pompuitgang, aansluiting 11 van één aandrijving naar de
pompblokingang, aansluiting van de andere aandrijving en zet de P2-13:Ana uitgang2
functie-parameter op 3: Toerental > 0, standaard.
1
2
SRC 311 - SmartRun
™
Handleiding voor installatie, bediening en onderhoud
[m]
P1
Control Terminal Unit 1
Relay Terminal Unit 1
7
9
3
4
5
6
8
10 11 12 13
14 15 16 17 18
6 Systeeminstallatie en -bediening
Pompnummer
NVT
24 cm
6 cm
Control Terminal Unit 2
Relay Terminal Unit 2
7
9
1
2
3
4
5
6
8
10 11 12 13
14 15 16 17 18
39
Advertenties
Inhoudsopgave
