Gedrag aan einde van de dwangmatige stand instellen
Het gedrag van de uitgang aan het einde van een dwangmatige stand is parametreerbaar. Dit
gedrag wordt ingesteld op de parameterpagina "A1 – dwangmatige stand".
De functie dwangmatige stand van de uitgang moet op de parameterpagina "A1 – Vrijgaven"
zijn vrijgegeven. Pas dan zijn de parameters voor de functie dwangmatige stand zichtbaar.
o
De parameter "gedrag bij einde van de dwangmatige stand" instellen op
"positie bijwerken".
Aan het einde van een dwangmatige stand wordt de laatste voor de functie dwangmatige
stand statisch ingestelde toestand ingesteld of de tijdens de functie dwangmatige stand bij-
gewerkte en intern opgeslagen toestand ingesteld. Daarbij worden de positieobjecten, het
langbedrijfobject en de scenariofunctie bijgewerkt.
o
De parameter "gedrag bij einde van de dwangmatige stand" instellen op
"geen verandering".
Aan het eind van de dwangmatige stand wordt de laatst ingestelde toestand niet veran-
derd. De uitgang daarna weer vrijgeven. Bewegingen die op dat moment actief zijn worden
volledig uitgevoerd.
i Bij de instelling "positie bijwerken": het apparaat kan alleen absolute posities (positietele-
gram, scenariowaarde) bij vrijgave dwangmatige stand bijwerken, wanneer de positiegege-
vens bekend zijn en de posities zijn ingesteld. Anders volgt op het tijdstip van de vrijgave
geen reactie.
Positiegegevens kunnen worden bijgewerkt, wanneer voor de functie dwangmatige stand
een positie was gedefinieerd of wanneer tijdens dwangmatige vergrendeling een nieuw po-
sitietelegram via het positioneringsobject is ontvangen. In het laatst genoemde geval wordt
een referentiebeweging bij de vrijgave uitgevoerd, wanneer de positie voor of tijdens de
dwangmatige vergrendeling niet bekend was.
Ook worden bekende lamellenposities zoals beschreven bijgewerkt. Dat gebeurt ook als de
jaloeziehoogte niet bekend is.
Langbedrijfbewegingen (beweging zonder positie-instelling) worden daarentegen altijd bij-
gewerkt.
i Het ingestelde "gedrag aan het einde van de dwangmatige stand" wordt alleen uitgevoerd,
wanneer de uitgang na het einde van de dwangmatige stand in directe bediening overgaat.
Bij een geactiveerde veiligheidsfunctie of bij een geactiveerde zonwering (onafhankelijk
van de ingestelde prioriteit van de directe bediening) wordt de functie met de eerstvolgend
lagere prioriteit uitgevoerd. Ook wordt het geparametreerde gedrag niet uitgevoerd, wan-
neer de dwangmatige stand door instelling bij busspanningsterugkeer wordt beëindigd. In
dit geval wordt het ingestelde "Gedrag na busspanning terugkeer" uitgevoerd.
Gedrag van de dwangmatige stand na busspanningsterugkeer instellen
Het communicatie-object van de dwangmatige stand kan na busspanningsterugkeer worden ge-
ïnitialiseerd. Bij activeren van de dwangmatige stand kan op deze manier een uitgang bij busini-
tialisatie worden beïnvloed en vergrendeld.
Het gedrag na busspanningsterugkeer voor de dwangmatige stand wordt afzonderlijk op de pa-
rameterpagina's "A1 – dwangmatige stand" geparametreerd.
Afhankelijk van de ingestelde bedieningsmodus past de ETS de tekst van de parameterinstellin-
gen aan ("op" ↔ "klep openen" / "neer" ↔ "klep sluiten").
De geparametreerde toestand wordt na busterugkeer in het communicatieobject
"dwangmatige stand" overgenomen.
De functie dwangmatige stand van de uitgang moet op de parameterpagina "A1 – Vrijgaven"
zijn vrijgegeven. Pas dan zijn de kanaalgerichte parameters voor de functie dwangmatige stand
zichtbaar.
o
De parameter "gedrag na busspanningsterugkeer" instellen op
"geen dwangmatige stand actief".
Nat busspanningsterugkeer is de dwangmatige stand uitgeschakeld. In dit geval wordt bij
busspanningsterugkeer het ingestelde "Gedrag na busspanning terugkeer" uitgevoerd.
2273-1-7828 | Rev. 01 | 3.2012
Software "Jaloezie, ventiel, ingang/1.1"
Functiebeschrijving
Pagina 92 van 187