4.2.4.4 Kanaalgerichte functies voor de jaloezie-uitgang
4.2.4.4.1 Algemene instellingen
Bedieningsmodus
De uitgang 1 van het apparaat kan individueel via de definitie van de bedieningsmodus op het
aangesloten aandrijftype worden ingesteld. Er kunnen lamellenjaloezieën, rolluiken of markie-
zen of ventilatiekleppen worden aangestuurd. Afhankelijk van de ingestelde bedieningsmodus
past de ETS de parameternamen en de communicatieobjecten van alle functies van een uit-
gang aan.
Zo zijn bijvoorbeeld bij het bedieningsmodus "jaloezie" ook parameters en objecten voor de la-
mellenbesturing aanwezig. In de bedieningsmodus "rolluik/markies" ontbreekt de lamellenbestu-
ring, er kan echter wel een doekspanfunctie bij gebruik van markiezen worden geparametreerd.
Bij de bedieningsmodus "ventilatieklep" wordt onderscheid gemaakt tussen aandrijfbewegingen
"sluiten" en "openen", in plaats van een beweging op en neer van jaloezieën of rolluiken.
In deze documentatie wordt voor jaloezieën, rolluiken en markiezen ook het begrip "installatie"
gebruikt, wanneer het niet expliciet over een speciale functie gaat (bijv. lamellenaansturing).
In alle bedieningsmodi kunnen posities worden ingesteld.
Bedieningsmodus instellen.
De parameter "Bedieningsmodus" is op de parameterpagina "A1 - Algemeen" aangemaakt.
o
De parameter "bedieningsmodus" op de gewenste bedieningsmodus instellen.
i De parameter "bedieningsmodus" heeft invloed op vele kanaalgerichte parameters en com-
municatieobjecten. Bij de omzetting van de bedieningsmodus in de ETS worden parame-
ters dynamisch aangepast, zodat al uitgevoerde instellingen of verbindingen van
groepsadressen kunnen worden gereset. Daarom moet de benodigde bedieningsmodus
helemaal aan het begin van de kanaalgerichte configuratie worden ingesteld.
i Ventilatiekleppen moeten zodanig op de uitgangen worden aangesloten, dat deze bij de
aansturing van de bewegingsrichting "op - n" openen en bij de bewegingsrichting "neer -
o" sluiten.
i Een markies beweegt naar boven, wanneer deze zich oprolt.
Gedrag bij busspanningsuitval, na terugkeer van de busspanning of na een ETS-pro-
grammering
De voorkeursstanden van uitgang 1 na busspanningsterugkeer of na een ETS-programmering
kunnen worden ingesteld. Omdat het apparaat is uitgerust met bistabiele relais, kan bovendien
ook de relaisschakeltoestand bij busspanningsuitval worden gedefinieerd.
Gedrag na ETS-programmering instellen
De parameter "Gedrag na ETS-programmering" is op de parameterpagina "A1 - algemeen"
aangemaakt. Via deze parameter kan het relaisgedrag van de uitgang onafhankelijk van het ge-
drag na bus- of netspanningsterugkeer worden geparametreerd.
Afhankelijk van de ingestelde bedieningsmodus past de ETS de tekst van de parameterinstellin-
gen aan ("op" ↔ "klep openen" / "neer" ↔ "klep sluiten").
o
Parameter instellen op "stop".
Na een ETS-programmering stuurt het apparaat het relais van de uitgang in de positie
"stop". Daardoor wordt een eventueel actieve aandrijfbeweging onderbroken.
o
Parameter instellen op "op" of "klep openen".
Het apparaat beweegt de installatie na een ETS-programmering naar boven of opent de
ventilatieklep.
2273-1-7828 | Rev. 01 | 3.2012
Software "Jaloezie, ventiel, ingang/1.1"
Functiebeschrijving
Pagina 40 van 187