3.2 Ruimtetemperatuur (2
Met de installatieparameters ruimtetemp. 1 en ruimtetemp. 2 kunt u telkens voor verwarmings-
circuit 1 en verwarmingscircuit 2 de ruimtetemperatuur voor de dag- en nachtfunctie instellen.
Mocht u het in uw ruimte te koud resp. te warm hebben, dan kunt u de ruimtetemperatuur
wijzigen. De aanduiding ruimtetemp. 2 verschijnt alleen als de aanvoertemperatuurvoeler in het
mengcircuit is aangesloten.
De aangegeven ruimtetemperatuur komt alleen met de werkelijke ruimtetemperatuur overeen als de
afstandsbediening FE 6 is aangesloten. Anders wordt alleen het voetpunt van de stooklijn bijgeregeld.
Ingestelde ruimtetemperatuur
Daginstelling
Werkelijke ruimtetemperatuur
Ingestelde ruimtetemperatuur
Nachtverlagingsfunctie
8
bedieningsniveau...)
e
Open het klepje en bedien de
of 2 het wijzersymbool
Door op de
-toets te drukken verschijnt op de display de
ingestelde ruimtetemperatuur en, indien de afstandsbediening is
aangesloten, de werkelijke ruimtetemperatuur tijdens
daginstelling.
Dagtemperatuur wijzigen:
Door nogmaals op de
controlelampje boven de
knop de gewenste ruimtetemperatuur instellen.
Druk op de
-toets (controlelampje gaat uit) en de ingestelde
waarde wordt opgeslagen.
Nachttemperatuur wijzigen:
-
Draai aan de
knop totdat de ingestelde ruimtetemperatuur
in de nachtverlagingsfunctie op de display verschijnt. Druk op
de
-toets (controlelampje licht op) en stel de gewenste
ruimtetemperatuur in.
Druk op de
-toets (controlelampje gaat uit) en de ingestelde
waarde wordt opgeslagen.
Onder de installatieparameter Info Temp. kunnen de
parameters 2 en 3 opgevraagd worden.
Programmering beëindigen!
-
knop totdat bij ruimtetemp. 1
oplicht.
-toets te drukken licht het
-toets op. U kunt nu met de
-