20
Max. WP-retourtemperatuur [°C]
Wordt deze temperatuur bij de bufferretourleiding bereikt, dan schakelt de WPM alle
compressors uit. Deze beveiligingsfunctie voorkomt activering van de hogedrukbeveiliging.
Het bereiken van deze waarde leidt niet tot een foutmelding.
Onder installatieparameter Info Temp. kan parameter 7 opgevraagd worden.
21
Max. aanvoertemperatuur mengcircuit [°C]
Deze instelling beperkt de aanvoertemperatuur van het mengcircuit bij
laagtemperatuurverwarming. Het bereiken van deze waarde leidt niet tot een foutmelding.
Om de laagtemperatuurverwarming niet te hoog in te stellen, dient deze waarde zorgvuldig
gekozen te worden. Bovendien dient er voor een overkoepelende beveiliging
(temperatuurbegrenzing) gezorgd te zijn.
Onder installatieparameter Info Temp. kan parameter 9 opgevraagd worden.
22
Max. WP-aanvoertemperatuur [°C]
Deze instelling beperkt de aanvoertemperatuur van de WP alleen bij de WW-bereiding. Bij
het bereiken van deze temperatuur wordt de WW-bereiding afgebroken en wordt de
verwarmingsfunctie voortgezet. Daalt de aanvoertemperatuur tot 2 K onder de
instelwaarde en is de boilertemperatuur nog niet bereikt, dan wordt de WW-bereiding
voortgezet.
23
Onderste inzetgrens WP [°C]
Is de buitentemperatuur lager dan de ingestelde onderste inzetgrens, dan wordt de
warmtepomp uitgeschakeld. Bij de instelling AUS is er geen onderste stookgrens voor de
warmtepompfunctie; de warmtepomp is continu in bedrijf.
Deze waarde is bij de ingebruikname van bivalente installaties buitengewoon
belangrijk. Beneden deze buitentemperatuur is de 2
verwarming verantwoordelijk.
Aanwijzing: Stel eerst het bivalentiepunt, parameter 32, in. De onderste inzetgrens kan
alleen lager of gelijk aan de bivalentietemperatuur ingesteld worden.
Onder installatieparameter Info Temp. kan parameter 20 opgevraagd worden.
24
Minimale brontemperatuur (alleen bij WPF-M) [°C] - 7
Bij de WPF-M bouwserie kan als extra beveiligingsfunctie een minimale brontemperatuur
gedefinieerd worden, onder welke de warmtepompinstallatie wordt uitgeschakeld. Daarvoor ist
een aanlegvoeler op de bron-aanvoerleiding aangesloten.
bodemcollector is een minimale brontemperatuur ingesteld van -7°C.. Wordt de ingestelde
temperatuur onder-schreden, dan wordt de warmtepomp uitgeschakeld. Na afloop van de
stilstandtijd en overschrijding van de vaste hysteresis van 2 K treedt de warmtepomp weer
in werking. Deze storing wordt in de storingslijst opgenomen (parameter 73). Stel de
waarde bij gebruik van grondwater in op + 5 °C. Onder installatieparameter Inf Inf Inf Inf Info o o o o T T T T T emp
parameter 17 opgevraagd worden. Bij toestellen van de serie WPL wordt in de display —
— aangegeven.
VW alleen voor de
e
Voor het gebruik van een
50
35
60
AUS
emp
emp
emp
emp. kan
31