23
Onderste inzetgrens WP [°C]
Is de buitentemperatuur lager dan de ingestelde onderste inzetgrens, dan wordt de warmtepomp
uitgeschakeld. Bij de instelling AUS is er geen onderste stookgrens voor de warmtepompfunctie; de
warmtepomp is continu in bedrijf.
Deze waarde is bij de ingebruikname van bivalente installaties buitengewoon belangrijk.
Beneden deze buitentemperatuur is de 2
verantwoordelijk.
Aanwijzing: Stel eerst het bivalentiepunt, parameter 32, in. De onderste inzetgrens kan alleen
lager of gelijk aan de bivalentietemperatuur ingesteld worden.
Onder installatieparameter Info Temp. kan parameter 20 opgevraagd worden.
24
Minimale brontemperatuur
Bij de WPWE-bouwserie kan als extra beveiligingsfunctie een minimale brontemperatuur
gedefinieerd worden, onder welke de warmtepompinstallatie wordt uitgeschakeld. Daarvoor moet
er een aanlegvoeler op de bron-aanvoerleiding aangesloten worden. Wordt de voeler niet
aangesloten, dan treedt de bronpomp niet in werking. Wordt de ingestelde temperatuur
onderschreden, dan wordt de warmtepomp uitgeschakeld. Na afloop van de stilstandtijd en
overschrijding van de vaste hysteresis van 2 K treedt de warmtepomp weer in werking. Deze
storing wordt in de storingslijst opgenomen (parameter 73). Ontbreekt de voeler, dan verschijnt
op de display de aanduiding '——'. Stel de waarde bij gebruik van grondwater in op + 5 °C en bij
gebruik van een brine op – 7 °C.
Onder installatieparameter Info Temp. kan parameter 17 opgevraagd worden.
30
Vrijgavemodus 2
Onder dit menupunt wordt de inzet van de 2
verwarmingsfunctie gedefinieerd.
Stand 0:
Er is geen 2
VW voor de verwarmingsfunctie gedefinieerd. Het evt. mengventiel is continu in
e
werking voor een laagtemperatuursysteem conform stooklijn 2.
Stand 1:
De 2e VW wordt rechtstreeks in het verwarmingscircuit opgenomen. Dit kan een rechtstreekse
opname in het buffervat met een verwarmingselement zijn of een opname in de retourleiding van
de verwarming met een modulerende ketel. De voeler '2
aanvoerleiding gekoppeld te zijn. De 2
belasting als laatste trap in de cascade opgestart. De 2
verwarmingsaanvoertemperatuur hoger is dan de ingestelde WP-retourtemperatuur + het
verschil tussen werkelijke en ingestelde stooklijn.
Stand 2:
Bij deze stand kan verwarmingscircuit 2 (mengcircuit) niet aangestuurd worden. Pas na aansluiting
van een MSM kan een tweede mengventiel aangestuurd worden.
De 2
VW wordt met het mengventiel in het systeem opgenomen. De voeler '2
e
ketel aangesloten te worden en de mengvoeler op de verwarmingsaanvoerleiding.
De 2
VW wordt beneden het bivalentiepunt al naar gelang de belasting als laatste trap in de
e
50
verwarming (VW)
e
VW wordt beneden het bivalentiepunt al naar gelang de
e
VW alleen voor de verwarming
e
verwarming (2
e
VW' dient aan de verwarmings-
e
VW wordt uitgeschakeld als de
e
AUS
AUS
00
VW) voor de
e
VW' dient op de
e