6.5 Overzicht ingebruikname
Bij de ingebruikname van de warmtepompinstallatie dienen naast de instellingen op het 2
bedieningsniveau ook de specifieke installatieparameters vastgelegd te worden. Deze worden
op het 3
bedieningsniveau met codebeveiliging ingesteld. Alle parameters dienen een voor
e
een gecontroleerd te worden. De ingestelde waarden dienen in de kolom ingestelde waarde
van de ingebruiknamelijst in hfdst. 6.7 op pag. 62 en 63 genoteerd te worden.
Aanwijzing Niet alle instellingen leiden direct tot een wijziging. Sommige instellingen
worden pas onder bepaalde omstandigheden of na afloop van een wachttijd
geëffectueerd.
Nr.
Korte beschrijving
01
Code-nr.
Om parameters op het 3
cijfers ingesteld worden. Na het indrukken van de PRG-toets (controlelampje licht op) kan
het eerste cijfer ingesteld worden met de draaiknop. Door nogmaals op de PRG-toets te
drukken wordt het cijfer bevestigd. Door de draaiknop te bedienen licht het tweede cijfer
van het code-nr. op, dat met de PRG-toets weer bevestigd kan worden, etc. Als het code-nr.
van vier cijfers juist is ingevoerd, verschijnen er vier streepjes op de aanduiding. Daarmee is
de toegang tot het 3
moet het code-nr. opnieuw ingevoerd worden. Om de instellingen af te kunnen lezen, hoeft
het code-nr. niet ingesteld te worden.
10
Vorstbeveiliging (bij WPWE)
De vorstbeveiliging is in de schakelkast aangesloten. Dit apparaat dient bevriezing van de
verdamper bij de water-/ waterfunctie te voorkomen. Instelling 1 geldt voor een water-/
water-WP en zorgt ervoor dat de warmtepomp bij een lagere temperatuur dan + 7 °C
broninlaat wordt uitgeschakeld. Voor brine-/ water-WP moet de vorstbeveiliging
gedeactiveerd worden, dus op stand 0 te worden gezet.
11
Continue werking WP-circulatiepomp
Bij installaties met een buffervat, waarvoor stand 0 geldt, worden de WP-circulatiepompen
(tussen WP en buffervat) tegelijk met de bijbehorende warmtepompen opgestart. Bij een
installatie zonder buffervat dient de retourtemperatuur van het aangesloten laag-
temperatuursysteem continu door de WPM geobserveerd te worden: de circulatiepompen
mogen niet uitgeschakeld worden. In stand 1 zijn de WP-circulatiepompen continu in bedrijf.
12
Vaste waarderegeling WP-retour
Is aanpassing van de buffertemperatuur aan de buitentemperatuur niet gewenst, dan kan
men een vaste waarde voor de buffertemperatuur instellen (b.v. voor zwembadverwarming,
proceswarmte). De stooklijn wordt gedeactiveerd, de regeldynamiek is actief.
Onder installatieparameter Info Temp. kan parameter 10 opgevraagd worden.
48
bedieningsniveau te kunnen wijzigen, moet de juiste code van vier
e
bedieningsniveau verzekerd. Bij sluiting en heropening van het klepje
e
Standaardinstelling
1
0
0
0
01
00
AUS
e