VOORZICHTIG
De automatische stilstand voertuig
staat standaard uit zodra het voertuig
is ingeschakeld. Wanneer
automatische stilstand voertuig in
stand-bymodus staat, wordt de witte
stand-by-indicator van automatische
stilstand voertuig weergegeven op
het instrumentenpaneel.
Bedrijfsvereisten van automatische
stilstand voertuig (aan alle moet
worden voldaan)
• De functie automatische stilstand
voertuig staat in stand-by.
• In de D-versnelling wordt het
rempedaal ingedrukt om het voertuig te
stoppen.
• De functie automatische stilstand
voertuig is ingeschakeld, de
remlichten en het derde remlilcht
branden en het indicator van
automatische stilstand voertuig op
het instrumentenpaneel wordt groen.
• De functie automatische stilstand
voertuig schakelt na 10 minuten
werken over naar de stand-
bymodus, waarbij de elektronische
parkeerrem automatisch wordt
ingeschakeld.
• Om automatische stilstand voertuig te
activeren, moet tegelijkertijd aan alle
voorwaarden worden voldaan.
VOORZICHTIG
Om automatische stilstand voertuig
te activeren, moet aan alle
voorwaarden van de automatische
parkeerfunctie worden voldaan.
Wanneer de versnelling van D naar
R wordt geschakeld, komt het
systeem in de langzaam rijdende
toestand terecht, waarbij
automatische stilstand voertuig
wordt gedeactiveerd. Wanneer de
knop voor automatische stilstand
voertuig wordt ingedrukt of de
snelheid hoger is dan 10 km/u,
verlaat het systeem de
bewegingsmodus.
Omstandigheden met langzaam
bewegen
• Wanneer de versnelling in achteruit
wordt geschakeld en het voertuig
langzaam beweegt, gaat de
automatische stilstand voertuig in de
stand langzaam bewegen. Wanneer
het voertuig met lage snelheid
achteruitrijdt (R-versnelling) of rijdt (D-
versnelling), wordt de automatische
stilstand voertuig onderdrukt om de
beweging van het voertuig te
verbeteren.
• Druk op de schakelaar voor
automatische stilstand voertuig of rijd
met een snelheid van meer dan 10
km/u om de modus langzaam bewegen
te verlaten. Dan kan de functie
automatische stilstand voertuig
normaal worden geactiveerd.
Voorzorgsmaatregelen
tijdens het rijden
• Rijd langzaam en voorzichtig over
grindwegen. Rijd niet over scherpe
obstakels om schade aan de banden te
voorkomen.
• Vertraag op hobbelige of oneffen
wegen. Anders kan de impact de
wielen ernstig beschadigen.
• Vermijd zoveel mogelijk rijden door
overstroomde gebieden.
• Vertraag bij het rijden tegen sterke
wind.
• Het reinigen van het voertuig of het
rijden door diep water kan de remmen
nat maken. Om de remmen droog te
houden, rijdt u langzaam en drukt u het
rempedaal voorzichtig in.
• Rijd voorzichtig over gladde wegen,
zoals wegen bedekt met ijs, sneeuw of
04
107