• Standaard: wanneer het gaspedaal
wordt losgelaten, wint de
motorcontroller op standaardniveau
energie terug en is de vertraging van
het voertuig op het standaardniveau.
• Hoog: wanneer het gaspedaal wordt
losgelaten, wint de motorcontroller
meer energie terug en is de
vertraging van het voertuig groot.
• U kunt de intensiteit van de regeneratie
selecteren op basis van het gevoel van
vertraging bij het loslaten van het
gaspedaal. Verschillen in gevoel van
vertraging leveren verschillende
rijervaringen.
• De ingestelde energieregeneratie-
intensiteit wordt opgeslagen. Wanneer
het voertuig wordt uit- en ingeschakeld,
blijft de laatst ingestelde regeneratieve
remmodus behouden.
HERINNERING
Stel de regeneratie-intensiteit niet in
wanneer u met hoge snelheid in het
voertuig rijdt, omdat de bestuurder
hierdoor afgeleid kan worden. Dit
kan de controle over het voertuig
belemmeren, wat kan leiden tot
ongevallen.
• De rijmodi worden gerangschikt als
SPORT, NORMAAL en ECO, in
aflopende volgorde van rijvermogen.
Zorg ervoor dat u veilig rijdt.
• Het vermogen van het hele voertuig is
zwakker bij een laag accuniveau dan
bij een hoog accuniveau.
Veiligheidscontrole voor het rijden
Het is raadzaam om een
veiligheidscontrole uit te voeren voordat u
over lange afstanden gaat rijden, zodat uw
rijveiligheid wordt gegarandeerd en uw
rijervaring wordt verbeterd. Het voertuig
kan ook voor inspectie naar een officiële
BYD-dealer of een erkend servicepunt
worden gebracht.
Exterieur
• Banden: Controleer de
bandenspanning en inspecteer de
banden zorgvuldig op insnijdingen,
schade, vreemd materiaal, afwijkingen
en overmatige slijtage.
• Wielmoeren: Zorg ervoor dat alle
moeren zijn aangebracht en
vastgedraaid.
• Verlichting: Controleer of de
koplampen, parkeerlichten,
standlichten, richtingaanwijzers en alle
andere lichten normaal werken.
Controleer de intensiteit van de
koplamp.
Interieur
• Veiligheidsgordels: Controleer of de
veiligheidsgordels goed kunnen
worden vastgemaakt. Controleer of de
veiligheidsgordels niet versleten of
bekrast zijn.
• Instrumentenpaneel: Controleer met
name of de onderhoudsindicator, de
verlichting van het instrumentenpaneel
en de ontdooier goed werken.
• Rempedaal: controleer of er voldoende
ruimte is om het rempedaal te laten
werken.
In het motorcompartiment
• Reservezekeringen: Controleer of
reservezekeringen van alle nominale
ladingen in de zekeringenkast
beschikbaar zijn.
• Koelvloeistofpeil: Controleer of het
koelvloeistofpeil in orde is.
• Laagspanningsaccu en kabels:
Controleer de connectoren op corrosie
of loszitten en scheuren in de
behuizing van de laagspanningsaccu.
Controle na starten
• Instrumentenpaneel: Controleer of de
onderhoudsindicator en de
snelheidsmeter normaal werken.
04
101