Ingangsvariabelen
• Vrijgave cv-groep = uit: De gehele cv-groep is gedeactiveerd (geen vorstbescherming!). De uit-
gangsvariabelen van de gewenste temperaturen worden op 5°C gesteld. Alle digitale uitgangs-
variabelen staan op UIT, daarom blijft ook het mengventiel onveranderd.
De bedrijfsmodus staat op „Niet actief (0)". De bedrijfsstatus wordt niet gewijzigd, ook indien
gedurende de vrijgave UIT de bedrijfsmodus cq. –status gewijzigd wordt. Pas indien de vrij-
gave weer op AAN gesteld wordt, wordt de gewijzigde bedrijfsmodus overgenomen.
• Vrijgave pomp = uit: De pomp wordt uitgeschakeld, het mengventiel functioneert afhankelijk
van de instelling in de uitschakelvoorwaarden voor „cv-pomp = uit", de uitgangsvariabelen blij-
ven zo actief zoals bij vrijgave pomp AAN (uitgezonderd cv-pomp en mengventiel). De vorstbe-
scherming blijft actief (zie parametermenu „Vorstbeveiliging").
• Vrijgave mengventiel = uit: Het mengventiel functioneert op de wijze zoals in de uitschakel-
voorwaarden bij functionaliteit voor „Vrijgave mengventiel = uit" ingesteld is. De vorstbescher-
ming blijft actief (zie parametermenu „Vorstbeveiliging").
• Het ingangssignaal „Voorrang warmwater AAN" schakelt de cv-pompen uit, indien de buiten-
temperatuur boven de vorstbeschermingsgrens is (behalve indien de regelaar zicht in een spe-
ciale bedrijfsmodus bevindt). Het mengventiel functioneert zoals in de uitschakelvoorwaarden
bij cv-pompen = uit vastgelegd, de uitgangsvariabelen voor bedrijfsmodus, bedrijfsstatus en
gewenste temperaturen worden niet gewijzigd. Bij een buitentemperatuur onder de vorstbe-
schermingsgrens genereert dit signaal een dominant omschakelen van de cv-groepregeling op
bedrijfsmodus „Vorstbescherming" (bedrijfsstatus „Speciaalbedrijf"), onafhankelijk van de
actuele bedrijfsstatus.
• De „Status tijdvoorwaarde" schakelt de cv-groepregeling tussen normaal- en verlaagd bedrijf
om, indien de regelaar in de bedrijfsmodus „Tijd/Auto" staat. Bij status AAN geldt normaal
bedrijf, bij status UIT verlaagd bedrijf.
• Door de ingangsvariabele Gew. ruimtetemperatuur kan een waarde van een andere bron (bv.
functie Schakelklok) aan de cv-groep worden over gegeven. Deze waarde „overschrijft" de
interne instellingen T.ruimte verlaagd en T.ruimte normaal, indien het interne bedrijf op „Tijd/
Auto" staat. Bij gebruikt van een ruimtesensor met bedrijfskeuzeschakelaar (RAS, RASPT, RAS-
PLUS of RAS-F) is de gewenste ruimtetemperatuur alleen in de positie „Automatisch" actief.
De actuele bedrijfsmodus ontstaat uit de verhouding tot T.ruimte.VERL en T.ruimte VORST (zie
tabel 2 / bedrijfsstatus).
• Door een AAN-signaal op de ingangsvariabele „Verwarmen met externe T.aanv.GEW" wordt,
onafhankelijk van de pomp- of mengervrijgave, de cv-groep met de gewenste aanvoertempera-
tuur „Externe T.aanv.GEW" bedreven. „Externe T.aanv.GEW." kan een gebruikersgedefinieerde
waarde of een uitgangsvariabele van een functie zijn. Deze methode kan bv. voor het koelen
van een collector of ketel of voor de overname van de gewenste temperatuur uit de profielfunc-
tie gebruikt worden. Bij actieve „Verwarmen met externe T.aanv.GEW" worden in de uitgangs-
variabelen de gewenste aanvoertemperatuur met 5,0°C, de effectief gewenste
ruimtetemperatuur met 25°C, de gewenste temperatuur warmtevraag „Speciaalbedr.(0)" en de
bedrijfsmodus „Ext T.aanv.gew(11)" uitgegeven. De aanvoertemperatuur wordt door de drem-
pelwaardes T.aanvoer MAX en T.aanvoer MIN (submenu „Stooklijn") begrensd, ook indien de
waarde „Externe T.aanv.GEW" hoger cq. lager is.
• Met de offsetwaarde op de gewenste aanvoertemperatuur kan deze door aanvullende criteria
(bv. wind, luchtvochtigheid, etc.) worden geoptimaliseerd. Deze offsetwaarde kan bv. van een
kenlijn-functie afstammen. De verhoging of verlaging van de gewenste aanvoertemperatuur
door de offsetwaarde wordt door T.aanvoer MIN en T.aanvoer MAX (Submenu „Stooklijn")
begrensd.
59