Download Inhoudsopgave Inhoud Print deze pagina

Emotron VFX 2.1 Gebruiksaanwijzing pagina 129

Inhoudsopgave

Advertenties

rpm
Lineair
Afb. 93 Vorm van acceleratiehelling
Deceleratiehellingtype [338]
Hier wordt het hellingtype ingesteld van alle
deceleratieparameters in een parameterset Afb. 94.
338
Dec Helling
Standaard:
Lineair
Selectie:
Zelfde als menu [337]
Lineair
Afb. 94 Vorm van deceleratiehelling
Start Mode [339]
Hier wordt ingesteld hoe de motor wordt gestart bij een run-
commando.
339
Start Mode
CG Drives & Automation 01-7492-03r0
S-curve
t
S-curve
t
Standaard:
Normaal DC
De motoras begint onmiddellijk te draaien
Snel
0
nadat het Run-commando is gegeven. De
motorasflux neemt geleidelijk toe.
Na een Run-commando wordt de motor
gemagnetiseerd en wordt de
statorweerstand
Normaal
de motortijdsconstante en de grootte van
1
DC
de motor kan het tot 1,3 sec duren
voordat de motoras gaat roteren. Dit zorgt
voor een betere regeling van de motor bij
het starten.
Invangen [33A]
Bij invangen vindt een geleidelijke start plaats van een reeds
roterende motor door de motor bij het actuele toerental in te
vangen en naar het gewenste toerental te regelen. Als bij een
toepassing, zoals bijvoorbeeld een afzuigventilator, de
motoras al roteert door externe omstandigheden, is een
geleidelijke start van de applicatie nodig om overmatige
slijtage te voorkomen. Als invangen=aan, wordt de
daadwerkelijke regeling van de motor uitgesteld vanwege het
detecteren van het actuele toerental en de rotatierichting, die
afhankelijk zijn van motorgrootte, bedrijfsomstandigheden
van de motor voorafgaand aan het invangen, de traagheid
van de toepassing enz. Afhankelijk van de elektrische
tijdsconstante van de motor en de grootte van de motor kan
het maximaal enkele minuten duren voordat de motor
wordt ingevangen.
33A
Invangen
Standaard:
Uit
Niet invangen. Indien de motor al draait, kan
Uit
0
de frequentieregelaar trippen of met een
hoge stroom starten.
Door het invangen kan een draaiende motor
worden gestart zonder trippen of hoge
inschakelstromen. Als er terugkoppeling van
Aan
1
een encoder wordt gebruikt, worden zowel
het toerental als de pulssignalen van de
encoder gebruikt om de spinstartfunctie uit
te voeren.
Alleen het toerental van de encoder wordt
gebruikt om de draaiende machine te
detecteren, dus geen detectie van draaiende
Encoder 2
motor via de aanloopstroom.
Opmerking: Alleen actief als de encoder
aanwezig is. Als er geen encoder is, is de
functionaliteit gelijk als bij Uit.
gemeten.
Afhankelijk van
Functiebeschrijving
125

Advertenties

Inhoudsopgave
loading

Deze handleiding is ook geschikt voor:

Fdu 2.1

Inhoudsopgave