Rijden met de graafmachine
Algemene veiligheidsbepalingen (blz. 14) en veiligheidsbepalingen voor het gebruik (blz. 56) in acht nemen.
!
Werkzaamheden vóór het dagelijks in bedrijf stellen uitvoeren (blz. 61).
!
Starten van de motor (blz. 69).
!
Indicaties en controlelampen controleren (blz. 71).
!
Waarborgen, dat de boom en het dozerblad zich zoals
op de afbeelding weergegeven, in de rijrichting bevin-
den.
Voor het rijden met de graafmachine moeten de navol-
gende veiligheidsaanwijzingen in elk geval worden op-
STOP
gevolgd.
Bij werkzaamheden op een helling moet rekening worden gehou-
den met de hellingshoek van de graafmachine (zie afbeelding).
Max. helling in dwarsrichting ! 27 % resp. 15°
Klimvermogen ! 36 % resp. 20°
Graafbak tijdens het rijden zo laag mogelijk houden.
!
Ondergrond op draagvermogen, aanwezige kuilen of andere
!
obstakels controleren.
Voorzichtig bermen, oevers en uitgravingen benaderen; deze
!
kunnen inzakken.
Langzaam bergafwaarts rijden, zodat de rijsnelheid niet onge-
!
controleerd toeneemt.
Cabinedeur sluiten.
!
Gedurende het rijden moet de bak zich ca. 200 tot 400 mm (A)
!
boven de grond bevinden (zie afbeelding).
76
Bedrijf
Rijrichting