Bandenspanning
Vóór een lange rit moet de bandenspanning
worden gecontroleerd.
Controleer de bandenspanning (inclusief die van het re-
servewiel, mits aanwezig) minimaal elke maand. Voer de
bandenspanning uit wanneer de banden koud zijn.
Als het nodig is om de banden te controleren als ze warm
zijn, mag u verwachten dat de spanning met 30~40 kPa
(0,3~0,4 bar) is toegenomen. Laat in dit geval NOOIT
lucht uit de banden lopen om de bandenspanning aan te
passen aan de aanbevolen waarden (koud) in de technische
gegevens.
Ventielen
Houd de ventieldoppen stevig vastgedraaid om te voorko-
men dat er vuil in de ventielen komt. Controleer het ven-
tiel op lekkage (luister of u een karakteristiek gesis hoort)
wanneer u de bandenspanning controleert.
Lekke banden
Uw auto is uitgerust met banden die mogelijk niet lek
raken als er een scherp voorwerp in komt, mits het vo-
orwerp in de band blijft. Als u zich hiervan bewust bent,
Onderhoud
verlaag dan onmiddellijk de snelheid en rijd voorzichtig
totdat het reservewiel kan worden gemonteerd of repa-
raties kunnen worden uitgevoerd.
Let op: Vervang de band onmiddellijk als de zijwand
van de band beschadigd of vervormd is. Probeer deze
niet te repareren.
Bandslijtage-indicatoren
Banden die als originele uitrusting zijn gemonteerd, hebben
slijtage-indicatoren die op verschillende punten rond de
omtrek in het loopvlakpatroon zijn gegoten. Wanneer het
loopvlak tot 1,6 mm is afgesleten, komen de indicatoren
aan het oppervlak van het loopvlakpatroon, waardoor het
effect van een doorlopende strook rubber over de breed-
te van de band ontstaat.
6
289