De alarmen testen
Wanneer het apparaat wordt ingeschakeld, gaan de alarm-LED en de LED van de toets Alarm
onderdrukken knipperen en piept het alarm om te bevestigen dat het alarm werkt. U kunt het
alarm zo nodig handmatig testen door de knop Alarm onderdrukken minimaal drie seconden
ingedrukt te houden terwijl er geen therapie wordt toegediend en er geen alarm actief is.
Beginopstelling
1. Schakel alle configureerbare alarmen uit.
2. Assembleer het apparaat met de luchtslang eraan gekoppeld maar zonder patiëntinterface
(bijv. masker).
3. Stel de stijgtijd in op 0 minuten.
4. Stel SmartStart/Stop in op Uit.
Alarmsimulatie
Alarm
Hoge druk
1. Stel in het menu Instellingen, Klinische instellingen Modus in op T
en EPAP op 4 cm H
2. Stel de drukondersteuning in op 10 cm H
3. Stel in het menu Instellingen, Alarminstellingen Alle alarmen uit op Ja.
4. Stel nu de alarminstelling Hoge druk in op 7 cm H
alarm in Aan.
5. Blokkeer de luchtslang.
6. Start de ventilatie.
Lage druk
1. Stel het alarm Lage druk in op -2 cm H
2. Stel IPAP en EPAP in op 25 cm H
3. Start de ventilatie.
4. Blokkeer het open uiteinde van de slang gedeeltelijk met uw hand.
Het alarm wordt binnen 15 seconden geactiveerd. Herhaal de test als
het alarm Verstopte slang of Circuit afgekoppeld wordt geactiveerd.
5. Stop de therapie.
Lage min vent (Lage minuutventilatie)
1. Stel het alarm Lage minuutventilatie in op 30 l/min.
2. Start de ventilatie.
3. Blokkeer het open uiteinde van de slang zodanig gedeeltelijk met
uw hand dat de gemeten MV in de therapiestatusbalk een lagere
waarde dan 30 l/min weergeeft. Het alarm wordt binnen
30 seconden geactiveerd. Herhaal de test als het alarm Verstopte
slang of Circuit afgekoppeld wordt geactiveerd.
4. Stop de therapie.
Hoge ademhalingsfrequentie
1. Stel in het menu Instellingen, Klinische instellingen Modus in op ST
en Backup-frequentie op 30 bpm.
2. Stel in het menu Instellingen, Alarminstellingen Alle alarmen uit op Ja.
3. Stel nu de alarminstelling Hoge ademhalingsfrequentie in op
10 bpm en wijzig het alarm in Aan.
4. Blokkeer de luchtslang.
5. Start de ventilatie.
O.
2
O.
2
O.
2
O.
2
Testinterval
Bij titratie van de patiënt.
O en wijzig het
2
Bij titratie van de patiënt.
Bij titratie van de patiënt.
Elke nieuwe patiënt.
Menu Instellingen
45