DE MOTOR STARTEN
Zet de motor stil als er geen water
uit stroomt of als er stoom uit
komt.
Controleer of de zeef in de
koelwaterinlaat verstopt zit en
verwijder de vervuiling indien
aanwezig. Controleer de
controleopening van het koelwater
op verstopping. Als er nog steeds
geen water uit stroomt, laat uw
buitenboordmotor dan controleren
door uw buitenboordmotoren-
dealer. Gebruik de
buitenboordmotor niet zolang het
probleem niet verholpen is.
74
NORMAAL: AAN
ABNORMAAL: UIT
CONTROLE-
LAMPJE
MOTOROLIE-
DRUK
6. Controleer of het controlelampje
oliedruk AAN gaat.
Als het controlampje niet aan gaat,
stop de motor en voer de volgende
controles uit.
1) Controleer het motorolieniveau
(zie bladzijde 59).
2) Als het oliepeil normaal is en het
controlelampje oliedruk gaat niet
AAN, neem dan contact op met
uw buitenboordmotor-dealer.
7. Warm de motor als volgt op:
boven 5°C – laat de motor
tenminste 3 minuten draaien.
Onder 5°C – laat de motor
tenminste 5 minuten draaien op
-1
2.000 omw/min
.
Als de motor niet helemaal is
opgewarmd, zijn de prestaties van
de motor niet optimaal.
• Als de motor niet op temperatuur
is als het motortoerental verhoogd
wordt, kunnen de
waarschuwingszoemer en het
waarschuwingslampje voor
overbelasting geactiveerd
worden en zal het toerental
automatisch verlaagd worden.
• Het koelsysteem kan bevriezen in
regio's waar de temperatuur zakt
onder 0°C.
Varen op hoge snelheid zonder
eerst de motor op te warmen kan
motorschade veroorzaken.
Controleer voordat u de haven verlaat
de werking van de
dodemansschakelaar.