12. Bedrijf
Waarschuwing
De motor kan heet worden gedurende normale
werking. De oppervlakken kunnen warm blijven
gedurende bepaalde tijd nadat de motor gestopt
is.
De belangrijke werkingsparameters worden getoond in display
D1. Zie paragraaf 4.4.4 Display D1 (vermogensstatus). Als de
uitgangen van de controller zijn aangesloten op een gebouwen-
beheersysteem, kan de werking vanop afstand gemonitord wor-
den.
Bij storing, zie paragrafen 4.4.6 Signaallampjes op het bedie-
ningspaneel en 15. Storingstabel.
12.1 Automatisch bedrijf
Eens de brandpompgroep geïnstalleerd is en conform de instruc-
ties in bedrijf is gesteld, is geen enkele voorbereiding meer nodig.
De brandpompgroep start automatisch als het sprinklersysteem
geactiveerd wordt en de drukschakelaar een drukval detecteert.
De brandpompgroep zal ook automatisch starten als deze een
startsignaal krijgt van een deluge-klep, voor de wekelijkse test of
bij een stroomonderbreking.
Als de systeemdruk de uitschakeldruk bereikt, stopt de motor als
[STOP] knop A3 (afb. 3, pos. 3) wordt ingedrukt, of stopt automa-
tisch bij instelling op automatische stop. Zie paragraaf
4.5.1 Bedieningsfuncties. Als niet alle startcondities zijn wegge-
nomen, stroomonderbreker A1 (afb. 3, pos. 1) op "OFF" plaatsen.
Bij start door een vals alarm, mag de pomp niet
werken gedurende meer dan 48 uur. Als de pomp
gedurende meer dan 48 uur heeft gewerkt na een
N.B.
vals alarm, deze demonteren en controleren op
slijtage of schade. Defecte onderdelen vervan-
gen.
12.2 Handmatig bedrijf
De brandpompgroep kan manueel gestart worden voor een test,
servicing of tijdelijke in- of uitschakeling tijdens het opstarten of in
geval van defect.
12.2.1 Handmatig bedrijf met knoppen [START] en [STOP]
Druk op [START] knop A2 (afb. 3, pos. 2) om de pomp te starten
ongeacht de systeemdruk.
Om de pomp te stoppen, [STOP] knop A3 (afb. 3, pos. 3) indruk-
ken. Automatische stop is niet mogelijk.
12.2.2 Handmatig bedrijf met noodstarthendel
Bij een storing, kan de brandpompgroep ook gestart worden met
de noodstarthendel A4 (afb. 3, pos. 4).
Om schade aan de contactsluiter te vermijden, de pomp als volgt
opstarten:
1. De stroomtoevoer uitschakelen met stroomonderbreker A1
(afb. 3, pos. 1).
2. Traag de noodstarthendel trekken tot weerstand wordt
gevoeld. De pomp moet starten voor dit punt.
Als de pomp niet start voor het weerstandspunt,
N.B.
Grundfos contacteren.
3. De noodstarthendel in gesloten positie vergrendelen.
4. De stroomtoevoer inschakelen met de stroomonderbreker.
De pomp start altijd bij volle spanning, ongeacht de systeemdruk,
en blijft draaien.
Om de pomp te stoppen, de noodstarthendel terug op "OFF"
plaatsen en drukken op [STOP] knop A3 (afb. 3, pos. 3).
24
12.3 Werkingstest
Om een werkingstest te starten, de afsluiter naar de testleiding
openen en drukken op knoppen [Cut-in] B3 en [Cut-out] B2 (afb.
4). De pomp draait gedurende tien minuten. Signaallampje
"Wekelijkse test" ingeschakeld.
Regelmatige tests om de operationele efficiëntie
te verzekeren, moeten beperkt worden tot maxi-
N.B.
maal 30 minuten per week.
Na tien minuten stopt de pomp automatisch en schakelt signaal-
lampje "Wekelijkse test" uit.
Tijdens de werkingstest, kan de pomp gestopt worden door te
drukken op [STOP] knop A3 (afb. 3, pos. 3). Na de werkingstest,
de afsluiter naar de testleiding sluiten.
12.4 Ophalen en afdrukken van gegevens
12.4.1 Ophalen van gegevens via de USB-poort
Standaard heeft de controller een USB-poort (afb. 3, pos. 7) om
gegevens te lezen. De poort moet aangesloten zijn op een laptop.
Een communicatiesoftware, zoals HyperTerminal (meegeleverd
met de laatste Windows versie), en "EPSR USB Port Driver" moet
geïnstalleerd zijn op de laptop. De driver kan gedownload worden
via www.tornatech.com. De procedure voor het gebruik van
HyperTerminal als communicatiesoftware staat hieronder
beschreven.
1. De communicatiepoort van uw laptop aansluiten op de USB-
poort van de controller.
2. In de Windows taakbalk, het volgende kiezen: Start > Program
> Accessories > Communications > HyperTerminal.
3. Als uw HyperTerminal software niet geconfigureerd is, dubbel-
klikken op hypertrm.exe. Anders, verder gaan naar stap 6.
Opmerking: Deze procedure kan ontbreken op bepaalde soft-
wareversies.
4. In het venster "New Connection", een aansluitnaam invoeren,
bijvoorbeeld "EPSR", en klikken op [OK].
5. In het volgende venster, de communicatieparameters als volgt
instellen:
•
bits per seconde: 9600
•
gegevensbits: 8
•
pariteit: geen
•
stop bits: 1
•
debietcontrole: hardware.
Klik op [OK].
6. Op het register "Settings", de volgende keuze verifiëren:
– Klemmensleutels
– Ctrl+H
– ANSW
– VT100
– 500.
7. Klik op de knop [ASCII Setup] en controleer dat enkel "Append
line feeds to incoming line ends" is gemarkeerd. Klik op [OK]
om te valideren in beide vensters.
Als de configuratie correct is uitgevoerd, wordt dit venster
getoond bij het starten van HyperTerminal:
Afb. 25 Startvenster van HyperTerminal