10.4 Aansluiting naar optionele alarmrelais
Als meer gedetailleerde informatie over de werkings- en alarm-
condities vereist zijn, kunnen de geleiders aangesloten worden
op optionele alarmrelais voor het overbrengen van werkings- en
alarmboodschappen, bijvoorbeeld naar een gebouwenbeheersy-
steem. De alarmrelais hebben een NO en een NC contact.
Het signaal kan naar maximaal twee externe controllers verzon-
den worden. Als het NO contact gebruikt moet worden, de kabel
aansluiten op klem 14 (24); als het NC contact gebruikt moet wor-
den, de signaalkabel aansluiten op klem 12 (22). De gemeen-
schappelijke geleider aansluiten op klem 11 (21). De positie van
de optionele alarmrelais (pos. 1) wordt getoond in afb. 5 en 6.
De onderstaande tabel geeft een overzicht van de relais.
Optie
Relais
Functie
Extra "motor in werking" alarmrelais
C1
-
NO: Klemmen 93-94
NC: Klemmen 95-96
C4
Weekly t. Signaal wekelijkse test
C5
CR18
Alarm, lage inlaatdruk
C6
CR19
Alarm, lage persdruk
C7
CR20
Alarm, lage omgevingstemperatuur
C10
CR21
Alarm, laag peil in waterreservoir
C11
CR22
Alarm, hoge motortemperatuur
C12
CR23
Alarm, hoge vibratie
C13
CR24
Alarm, aardfout
C14
CR25
Signaal, pomp op vraag
C15
CR26
Alarm, start mislukt
C16
CR27
Signaal, controlespanning in orde
C17
CR39
Signaal, debietmeter open
C18
CR40
Alarm, hoog peil in waterreservoir
11. In bedrijf nemen
Waarschuwing
De inbedrijfstelling mag enkel uitgevoerd worden
door gemachtigd personeel.
De bedieningskast moet gesloten blijven tijdens
de inbedrijfstelling. Gevaar van elektrische
schok!
11.1 Controle voor de inbedrijfstelling
1. De uitlijning van de koppeling controleren.
Zie paragraaf 9.9 Uitlijning.
2. Controleer of alle bouten goed zijn vastgedraaid.
3. Controleer of het leidingwerk correct is geplaatst.
4. Controleer alle elektrische aansluitingen in en buiten de bedie-
ningskast.
5. Controleer of er voldoende water in het reservoir is.
11.2 In bedrijf nemen
1. Sluit de afsluiter op de perszijde van de pomp. Open de
afsluiter op de aanzuigzijde van de pomp. Open de afsluiter
naar de testleiding.
2. Draai stroomonderbreker A1 (afb. 3, pos. 1) op "ON". Als de
systeemdruk lager is dan de inschakeldruk, zal de pomp auto-
matisch starten.
3. De in- en uitschakeldruk afstellen. Zie paragraaf 11.3 Instelling
van de in- en uitschakeldruk.
4. Als de systeemdruk hoger is dan de inschakeldruk, zal de
pomp niet starten. Deze manueel starten. Zie paragraaf
12.2.1 Handmatig bedrijf met knoppen [START] en [STOP].
Als de pomp niet start, controleren op foutberich-
ten en instructies in de display. Voor andere oor-
N.B.
zaken, zie paragraaf 15. Storingstabel.
5. Traag de afsluiter op de perszijde en naar de testleiding ope-
nen.
6. Als de pomp de werkingsdruk bereikt, de afsluiter voldoende
openen om het werkingspunt te bereiken.
7. De rotatierichting controleren.
Zie paragraaf 11.4 Controle van de draairichting .
8. De pakkingbus indien nodig aanpassen.
Zie paragraaf 15,3 Pomp.
9. De pomp manueel stoppen. Zie paragraaf 12.2.1 Handmatig
bedrijf met knoppen [START] en [STOP].
10.Een stroomonderbreking simuleren door de kringonderbreker
op "OFF" te draaien en controleren of de kring aangesloten op
de klemmen "Pow Av" correct reageert.
11.De fase-omkering simuleren door te drukken op de [Alarm
Reset] knop gedurende meer dan 10 seconden en controleren
of de kring aangesloten op klemmen "Ph. Rev." correct rea-
geert.
De brandpompgroep is operationeel en in automatische modus.
11.3 Instelling van de in- en uitschakeldruk
Om de instelling mogelijk te maken, moet DIP-schakelaar "Lock-
Unlock" op "ON" staan. Zie paragraaf 5.1 Instellingen via de DIP-
schakelaars.
Het is belangrijk om eerst de uitschakeldruk in te stellen. Deze
dient lager te zijn dan de maximale pompdruk. Anders zal de
pomp nooit stoppen. De inschakeldruk regelen in functie van de
systeemdruk.
Een snelle druk op knoppen [Cut-in] B3 en [Cut-out] B2 (afb. 4)
verhoogt de waarde met een eenheid. Langer drukken om de
waarde te vermeerderen met tien eenheden. De waarde verhoogt
enkel van minimum naar maximum. Als de maximumwaarde
bereikt is, komt de waarde terug naar de minimumwaarde.
Het is belangrijk om DIP-schakelaar "Lock-
Unlock" terug naar "OFF" te plaatsen om onge-
N.B.
machtigde wijzigingen te vermijden.
11.4 Controle van de draairichting
1. Draai stroomonderbreker A1 op "ON". Als de pomp niet start,
drukken op [START] knop A2 (afb. 3, pos. 2).
2. Bekijk de draairichting.
3. Als de draairichting niet correct is, de stroomvoeding uitscha-
kelen en de twee fasen in de klemmendoos of in de controller
omwisselen.
23