4.5.2 Monitoring functies
Monitoring van motorwerking
Als de voeding correct is aangesloten, schakelt signaallampje
"Power Available" (afb. 4, pos. 1) in en wordt alarmrelais "EPSR
Ready" geactiveerd om te signaleren dat het drukbord (EPSR)
klaar is en in werking. Als optie C16 was gekozen, zal controlere-
lais CR27 eveneens inschakelen om aan te geven dat de contro-
lespanning in orde is.
Als de druk in de persleiding daalt onder de inschakeldruk, zal
signaallampje "Pump Demand" (afb. 4, pos. 3) oplichten. Als de
pomp draait, schakelt indicator I8 (afb. 7) in en wordt contact
"Run NC/NO" geactiveerd. Als optie C4 is besteld, zal het extra
"motor in werking" contact ook geactiveerd worden. Als optie C14
is besteld, wordt controlerelais CR25 ook geactiveerd.
Als de pomp blijft onder 5% gedurende meer dan 20 seconden,
zodat de pomp niet start, zal signaallampje I7 "Fail to Start" in dis-
play D1 oplichten. Als optie C15 is besteld, wordt controlerelais
CR26 ook geactiveerd.
Bij een over- of onderstroom worden alarmrelais "Motor Tr."
(afb. 5 en 6, pos. 9) geactiveerd en zal het overeenkomstige sig-
naallampje I1 of I2 in display D1 (afb. 7) oplichten.
Monitoring van stroomvoeding
Alarmrelais "Pow. Av." (afb. 5 en 6, pos. 9) schakelen uit bij een
verlies van signaal van een fase of vermogen, en signaallampje
"Power Available" (afb. 4, pos. 1) schakelt uit. Indicator I6 in dis-
play D1 (afb. 7) zal oplichten.
Bij overspanning, onderspanning of fasestoring, zullen de over-
eenkomstige signaallampjes I3, I4 en I5 in display D1 (afb. 7)
inschakelen en worden de alarmrelais "Room Al." (afb. 5 en 6,
pos. 9) geactiveerd.
Bij de detectie van een aardingsfout, wordt het optionele controle-
relais CR24 geactiveerd.
Monitoring van inlaatdruk (optie C5)
Als er een drukschakelaar is geïnstalleerd in de aanzuigleiding,
wordt het optionele controlerelais CR18 geactiveerd bij een druk-
val.
Monitoring van persdruk (optie C6)
Als een drukschakelaar geïnstalleerd werd op de persleiding,
wordt het optionele controlerelais CR19 geactiveerd bij een druk-
val.
Monitoring van omgevingstemperatuur (optie C7)
Als er een thermostaat is geïnstalleerd voor de meting van de
omgevingstemperatuur, wordt het optionele controlerelais CR20
geactiveerd als de temperatuur daalt onder een ingestelde
waarde.
Monitoring van het peil van het waterreservoir
(optie C10/C18)
Het peil in het waterreservoir wordt gemonitord door twee vlotter-
schakelaars (laag niveau en lege tank). Bij de detectie van een
laag peil, wordt het optionele controlerelais CR21 geactiveerd,
als optie C10 besteld is.
Als een hoog peil wordt gedetecteerd, zal het optionele controle-
relais CR40 geactiveerd worden, als optie C18 besteld is.
Monitoring van motor (optie C11/C12)
Als een motor temperatuursensor is aangesloten op klemmen 89-
90 via een afgeschermde kabel, zal het optionele controlerelais
CR22 geactiveerd worden omwille van een hoge motortempera-
tuur.
Als een trillingsensor wordt geïnstalleerd, wordt het optionele
alarmrelais CR23 geactiveerd bij te sterke trillingen die wijzen op
een fout in de motor of pomp.
Display teksten
De meeste werkings- en alarmcondities kunnen getoond worden
als digitale tekst in display D1.
10
Alarmpaneel (optie B11b) en alarmbel (optie D24)
Het alarmpaneel biedt een geluidsalarm en uitschakelknop voor
motor werking, faseomkering en fasestoring.
Een geluidsalarm voor een optionele digitale tekstmelding of
alarmrelais is optioneel verkrijgbaar. De alarmbel op de zijkant
van de controller schakelt ook in als de scheidingsschakelaar in
positie "OFF" staat. Tijdens het opstarten kan het geluidsalarm
uitgeschakeld worden gedurende 15 minuten door de "silence"
knop in te drukken.
Registreren van gebeurtenissen en drukgegevens
De controller registreert gebeurtenissen van de voorbije 15 dagen
en drukgegevens van de voorbije zeven dagen. De informatie is
toegankelijk via de USB-poort (standaard, zie paragraaf
12.4.1 Ophalen van gegevens via de USB-poort) of de printer
(optie D17A, zie paragraaf 12.4.2 Afdrukken van gegevens). Een
modem kan geïnstalleerd worden voor afstandmonitoring (optie
D25).
5. Instellingen
Instellingen gebeuren door middel van de twee DIP-schakelaars
en het menu in display D2.
5.1 Instellingen via de DIP-schakelaars
De volgende instellingen kunnen uitgevoerd worden via de twee
DIP-schakelaars:
•
Faseomkering referentie
•
vergrendelen of ontgrendelen van knoppen [Cut-in] B3 en
[Cut-out] B2 voor de instelling van de in- en uitschakeldruk.
De twee DIP-schakelaars bevinden zich op de achterzijde van de
kastdeur. De configuratie en fabrieksinstellingen staan hieronder
beschreven.
Instelling van bovenste DIP-schakelaar
Inp 1
Inp 2
Inp 3
Inp 4
Ph mon
ABC-CBA
Faseomkering referentie (schakelaar nr. 6)
Als signaallampje [Phase Reversal] is ingeschakeld, de DIP-
schakelaar instelling "ABC-CBA" naar een andere instelling wijzi-
gen met een pen.
Instelling van onderste DIP-schakelaar
Lock-Unlock
Norm-Exp
mV - 0..5V
cw/wo valve
Niet gebruikt
Niet gebruikt
Het ontgrendelen of vergrendelen van knoppen voor
instelling van in- en uitschakeldruk (schakelaar nr. 1)
Als DIP-schakelaar "Lock-Unlock" in positie "ON" staat, zijn de
knoppen [Cut in] B3 en [Cut-out] B2 actief. Als DIP-schakelaar
"Lock-Unlock" in positie "OFF" staat, is de instelling van de in- en
uitschakeldruk niet mogelijk.
Niet wijzigen
Niet wijzigen
Niet wijzigen
Niet wijzigen
Niet wijzigen
Faseomkering referentie
Drukinstelling
Niet wijzigen
Niet wijzigen
Niet wijzigen
Niet wijzigen
Niet wijzigen