WAARSCHUWING De sensor is niet in staat om mist te herkennen
en daarom moet in dat geval de verlichting met de hand worden
ingeschakeld.
Als de verlichting door de sensor wordt ingeschakeld, kunnen de
mistlampen (indien aanwezig) en het mistachterlicht worden in-
geschakeld. Als de verlichting automatisch wordt uitgeschakeld,
worden ook de mistlampen en het mistachterlicht uitgeschakeld
(indien ingeschakeld). Als de verlichting opnieuw automatisch wordt
ingeschakeld, dan moet deze verlichting opnieuw handmatig wor-
den ingeschakeld.
Als de sensor is ingeschakeld, kan alleen het grootlichtsignaal wor-
den gegeven, maar kan het grootlicht niet permanent worden in-
geschakeld. Als deze verlichting ingeschakeld moet worden, moet
draaischakelaar A-fig. 33 in stand 1 gedraaid worden en moet
vervolgens het grootlicht worden ingeschakeld.
Als de lichten automatisch zijn ingeschakeld en de sensor geeft een
uitschakelcommando, wordt eerst het grootlicht uitgeschakeld en
na enkele seconden de buitenverlichting.
Als de verlichting is ingeschakeld en de sensor een storing heeft,
wordt de buitenverlichting en het dimlicht onafhankelijk van de
lichtintensiteit van het buitenlicht ingeschakeld; op het display wordt
de storing in de sensor aangegeven. De sensor kan altijd worden
uitgeschakeld en de verlichting kan altijd, zonodig, worden inge-
schakeld.
WEGWIJS IN UW AUTO
GROOTLICHT
Trek de hendel, met draaischakelaar A in stand 2 , in de richting
van het stuur (vergrendelde stand). Op het instrumentenpaneel
gaat lampje 1 branden. Om de verlichting uit te schakelen, moet
de hendel in de richting van het stuur getrokken worden (de dim-
lichten blijven ingeschakeld). Het is niet mogelijk de dimlichten
permanent in te schakelen als de automatische regeling van de
verlichting is ingeschakeld.
GROOTLICHTSIGNAAL
Trek de hendel in de richting van het stuur (onvergrendelde stand)
onafhankelijk van de stand van draaischakelaar A. Op het instru-
mentenpaneel gaat lampje 1 branden.
RICHTINGAANWIJZERS
Zet de hendel in de vergrendelde positie:
❍ omhoog: inschakeling rechter richtingaanwijzers;
❍ omlaag: inschakeling linker richtingaanwijzers.
Op het instrumentenpaneel gaat het lampje Î of ¥ knipperen. De
richtingaanwijzers worden automatisch uitgeschakeld als de auto
weer rechtuit rijdt.
"Lane change"-functie (rijbaanwisseling)
Als aangegeven moet worden dat van rijstrook gewisseld moet
worden, moet de linker hendel gedurende minder dan een halve
seconde in de niet vergrendelde stand gezet worden. De richting-
aanwijzers aan de gekozen zijde knipperen 3 keer en gaan ver-
volgens automatisch uit.
77
1