120
BANDENSPANNING-
CONTROLESYSTEEM TPMS
(Tyre Pressure Monitoring System)
(waar voorzien)
De auto kan zijn uitgerust met een controlesysteem voor het me-
ten van de bandenspanning TPMS (Tyre Pressure Monitoring Sys-
tem) dat de bestuurder van de auto informeert over de banden-
spanning door de waarschuwingen "bandenspanning controleren"
en "Onvoldoende bandenspanning".
Dit systeem bestaat uit een sensor die op radiogolven werkt, op de
velg van elk wiel. Deze sensor stuurt informatie over de spanning
van iedere band naar de regeleenheid.
AANWIJZINGEN VOOR HET GEBRUIK
VAN HET TPMS
Storingsmeldingen worden niet opgeslagen en worden dus niet
aangegeven als de motor wordt uitgezet en vervolgens weer wordt
gestart. Als de storingen blijven bestaan, stuurt de regeleenheid de
betreffende meldingen pas naar het instrumentenpaneel als de au-
to een korte tijd rijdt.
WEGWIJS IN UW AUTO
wielophanging en bevordert slijtage van de banden.
troleerd als ze warm zijn, verlaag dan niet de spanning,
ook niet als deze boven de voorgeschreven waarde ligt,
en herhaal de controle als de banden koud zijn.
van het reservewiel.
Let zeer goed op wanneer u de bandenspanning
controleert of herstelt. Een te hoge spanning brengt
de wegligging in gevaar, verhoogt de druk op de
De bandenspanning dient gecontroleerd te worden
bij koude en niet net gebruikte banden; als de ban-
den, om wat voor reden dan ook, worden gecon-
De aanwezigheid van het TPMS-systeem stelt de
bestuurder van de auto niet vrij van regelmatige
controle van de bandenspanning en de spanning