4
Gebruik
Speciale uitrusting
OPMERKING
De airconditioning werkt alleen als de motor
draait en de ventilatorschakelaar ingescha-
keld is (stand 1, 2, 3 of 4). De ventilators in
het dak worden indien nodig ingeschakeld. Zij
kunnen af en toe uitgeschakeld worden.
Draai aan de schakelaar (9).
De ventilator wordt ingeschakeld en er zijn vier
luchtstroominstellingen mogelijk.
Bedien de drukknop (10).
De aan-indicator (11) licht groen op.
LET OP
Als de aan-indicator (11) na het inschakelen 5x
knippert en vervolgens uitgaat, is er een storing in
de airconditioning.
Neem contact op met uw geautoriseerde dealer.
Cabinetemperatuur verhogen:
Draai de draaiknop (12) rechtsom en
verlaag het ventilatortoerental met de
schakelaar (9).
Cabinetemperatuur verlagen:
Sluit de deuren en ramen, draai de
draaiknop (12) linksom en verhoog het
ventilatortoerental met de schakelaar (9).
OPMERKING
Voor maximale koelte in de cabine:
moet de airconditioning ingeschakeld zijn,
•
moet de knop (12) helemaal naar links zijn
•
gedraaid,
moet de hoogste ventilatorstand zijn geko-
•
zen,
moeten de blaasmonden links en rechts in
•
de cabine open zijn,
moeten de deuren en ramen gesloten zijn.
•
114
Bedieningshandleiding – 396 801 15 09 NL – 06/2014