4
Gebruik
Speciale uitrusting
De ventilator wordt ingeschakeld en er zijn vier
luchtstroominstellingen mogelijk.
Voor het normale gebruik van de verwarming
gelden de volgende regels:
• Kies de temperatuur met behulp van de
draaiknop (6) (helemaal naar links → koud /
helemaal naar rechts → warm)
• Gebruik de ventilatorschakelaar (5) (niveau
1 t/m 4), de luchtverdeelklep (3)(draaiknop
(1)), de blaasmonden in de cabine en
de twee blaasmonden links en rechts
om de comfortabelste temperatuur en
temperatuurverdeling te kiezen.
Ruiten verwarmen
Voor maximale ruitverwarming zet u:
• Draaiknop (6) helemaal naar rechts
• Draaiknop (3) helemaal naar links
• Draaischakelaar (5) op niveau 4
• Open de blaasmonden links en rechts in
de cabine, en richt de lamellen naar de
voorruit.
Automatische verwarmingsmodus:
Stel de gewenste temperatuur in met de
draaiknop (6).
Bedien de drukknop (4).
De automatische verwarming wordt ingescha-
keld en de aan-indicator (2) licht groen op. Het
ventilatortoerental wordt nu automatisch ge-
regeld.
LET OP
Als de aan-indicator (2) na het inschakelen 5x
knippert en vervolgens uitgaat, is er een storing
in de automatische verwarming.
Neem contact op met uw geautoriseerde dealer.
OPMERKING
Als de draaischakelaar (5) van de ventilator
met de hand in een andere stand wordt gezet,
keert het systeem onmiddellijk terug naar de
"handmatige verwarmingsmodus".
112
Bedieningshandleiding – 396 801 15 09 NL – 06/2014