Gebruikershandleiding
Temperaturen van de vloeistof
Bijgevoegde injectiespuiten en aansluitslang
Soort/grootte van katheter
Drukbegrenzing treedt op wanneer de gemeten vloeistofdruk hoger is dan het ingestelde druklimietprotocol. Wanneer dit
gebeurt, stelt het systeem de apparaatbediener hiervan op de hoogte en zorgt voor verlaging van de doorstroomsnelheid
voor de vloeistoftoedieningsfase om de vloeistofdruk te verminderen.
4.3.7.1 Verlaging van doorstroomsnelheid
Een langzamere stroomsnelheid wordt automatisch gestart door het systeem om te voorkomen dat de vloeistofdruk de
druklimiet overschrijdt. Het systeem zal de fase volume afgeven met deze verlaagde stroomsnelheid. De
vloeistoftoedieningsfase zal de geprogrammeerde duur overschrijden als Verlaging van doorstroomsnelheid optreedt.
4.3.8 Reactie op occlusies
Bij het injecteren in een occlusie, ontstaat een uitstelling of uitschakeling door hoge druk. Een uitstelling doet zich voor
wanneer de werkelijke doorstroomsnelheid minder is dan 10% van de ingestelde snelheid. Controleer, als zich een uitstelling
of uitschakeling door hoge druk voordoet, of het vloeistofpad voor op verstoppingen en inspecteer de injectiespuiten en
aansluitslang op schade of knikken. Als er geen probleem is gevonden, kunt u overwegen de grootte van de katheter te
vergroten, toedieningssets te verwijderen of de doorstroomsnelheid te verlagen.
Indien tijdens KVO een occlusie ontstaat, zal het systeem dit detecteren nadat 4 of minder KVO-bolussen niet afgegeven
konden worden. (De occlusie wordt gedetecteerd na 1 minuut of korter als de KVO-interval is ingesteld op 15 seconden of na
5 minuten of korter als de KVO-interval is ingesteld op 75 seconden.) Zie
informatie over het instellen van KVO-intervallen.
4.3.9 Volume- en doorstroomsnelheidbescherming
Het systeem biedt de volgende bescherming tegen over- en ondervolume of doorstroomsnelheidomstandigheden:
Waarschuwingen op het Veiligheidsscherm om de apparaatbediener te helpen herinneren het protocol te
controleren voordat het systeem wordt ingeschakeld.
De aanduidingen van onvoldoende volume als het geprogrammeerde totale volume groter is dan de hoeveelheid
vloeistof in de injectiespuit.
Injectiecontrole om te hoge doorstroomsnelheid of overvolume op te sporen als gevolg van systeemfouten. Als een
van deze situaties wordt gedetecteerd, wordt de injectie gestopt.
4.4 Kenmerken van de installatie van de injectiespuit
LET OP
Mechanische gevaar - Kan leiden tot licht of matig letsel bij patiënt en/of apparaatbediener.
Controleer of de injectiespuit goed in de voorkant van het injectorhoofd geklikt is alsvoren te injecteren.
Door een niet goed geplaatste of draaiende injectiespuit kan de injectiespuit gaan lekken, beschadigd raken of losraken van het
injectorhoofd tijdens het injecteren.
Het systeem is ontworpen met vier functies die de tijd en installatiestappen en het verwijderen van injectiespuiten uit het
injectorhoofd verminderen. (Voor meer informatie over de configuratie van deze kenmerken, zie
vochttoediening".)
1.
Niet-roterende oriëntatie: Bij het installeren van een injectiespuit op het injectorhoofd, is uitlijnen niet nodig. Duw
de 65ml injectiespuit in de opening A en de 115ml injectiespuit in opening B.
2.
Auto Docking: Wanneer Auto Advance (Auto naar voren) is geconfigureerd om ON (aan) te staan en een nieuwe lege
spuitinjectie is geïnstalleerd, komt de injectorzuiger automatisch naar voren en wordt gekoppeld aan de
spuitplunjer.
"Sectie 15.4 - Instellen vochttoediening"
"Sectie 15.4 - Instellen
4 - 13
voor