Bediening
Tips
5.22.8
Landmarking
De functie Landmark (Referentiepunt) toont de huidige subtractierun met een gedeeltelijke subtractie
van het maskerbeeld.
1
Druk op de knop Landmark (Referentiepunt) in het beeldverwerkingspaneel.
Het bedieningspaneel Landmark (Referentiepunt) verschijnt.
Figuur 95 Bedieningspaneel Landmark (Referentiepunt)
2
Selecteer een van de vier landmarkingsniveaus in het bedieningspaneel Landmark (Referentiepunt)
door op + en - te klikken. Landmarking kan ook worden toegepast door het beeld te verslepen.
Het landmarkingsniveau wordt toegepast op alle beelden in de run.
5.22.9
View Trace met het MWS
View Trace (Tracering weergeven) gebruikt verworven beelden om een vasculaire structuur als
achtergrond in het display weer te geven.
U kunt de View Trace-functie bedienen vanaf het mobiele weergavestation en vanaf de C-boog.
OPMERKING
1
Selecteer en toon het eerste te traceren beeld.
Gebruik de knoppen Previous (Vorige) en Next (Volgende) om door de beelden te navigeren en het
eerste beeld voor de tracering te kiezen.
2
Klik op View Trace (Tracering weergeven) in het beeldverwerkingspaneel.
Het systeem start het traceren van beelden met dezelfde snelheid als de acquisitiesnelheid.
Het View Trace (Tracering weergeven)-bedieningspaneel verschijnt.
Vergrotingen, metingen en annotaties worden uit de weergave verwijderd.
3
Klik op Stop (Stoppen) in het View Trace (Tracering weergeven)-bedieningspaneel om het traceren
van beelden te stoppen.
Zenition 30 Uitgave 1.0 Gebruiksaanwijzing
Druk opnieuw op de knop Undo (Ongedaan maken) om de pixelshift-waarden in te
stellen op nul.
Minimale opaciteit wordt gebruikt als de getraceerde run wordt gemaakt met behulp
van het jodiumhoudende contrastmiddel. Maximale opaciteit wordt gebruikt als
CO2-contrastmiddel is geselecteerd.
169
Beeldverwerking
Philips 3000 096 33491