4. Controleer of de bevestigingspennen (3) zijn ingetrok-
ken. Houd de koppeling in de stand voor terugkante-
len.
Plaats de borgcilinder (4) volledig in uw zicht om visu-
eel te controleren of de bevestigingspennen volledig
zijn ingetrokken.
5. Nadat u de bevestigingspennen visueel hebt gecon-
troleerd, laat u het werktuig stevig en veilig op de grond
rusten.
6. Draai de koppeling naar voren en omlaag terwijl u
langzaam achteruit wegrijdt van het werktuig.
6 - BEDIENING VOOR WERKZAAMHEDEN
6-11
4
LEIL14CWL0117AB
5
LEIL14CWL0050AA
6
LEIL15CWL0137AB