142
Rijden en bediening
voldaan, start deze niet opnieuw;
start met behulp van de contactsleu‐
tel.
Motor starten 3 138.
Bus
De motor wordt automatisch opnieuw
gestart wanneer u tijdens een Auto‐
stop de schakelaar elektrisch
bediende schuifdeur op het instru‐
mentenpaneel indrukt.
Schuifdeur 3 28.
Herstarten van de motor door het
Stop/Start-systeem
Als een van de volgende omstandig‐
heden zich voordoet tijdens een Auto‐
stop, dan zal de motor mogelijk auto‐
matisch door het Stop/Start-systeem
opnieuw worden gestart. Controle‐
lampje Ï knippert groen op de instru‐
mentengroep bij het automatisch
opnieuw starten van de auto.
● de accu is ontladen
● de omgevingstemperatuur is te
laag
● de ontdooifunctie is geactiveerd
● het remvacuüm is niet voldoende
● het rempedaal wordt steeds inge‐
trapt
● de auto begint te rijden
De motor start mogelijk niet opnieuw
als een portier of de motorkap open
is.
Als een elektrisch accessoire, bijv.
een draagbare cd-speler op de elek‐
trische aansluiting is aangesloten,
merkt u mogelijk een korte span‐
ningsdaling tijdens het herstarten.
Als het Infotainmentsysteem actief is,
wordt het volume van het audiogeluid
mogelijk korte tijd verlaagd of onder‐
broken wanneer opnieuw wordt
gestart.
Storing
Als controlelampje Ï geel brandt of
de LED oplicht in deactiveringsknop
Î zonder dat hiermee eerst het
systeem is gedeactiveerd, is er een
storing in het Stop/Start-systeem
3 103. Een bijbehorend bericht
verschijnt ook op het Driver Informa‐
tion Center 3 104.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Geluidssignalen 3 105.
Parkeren
9 Waarschuwing
● Parkeer de auto niet op een
licht ontvlambaar oppervlak.
Door de hoge temperatuur van
het uitlaatsysteem kan het
oppervlak ontbranden.
● Handrem altijd zonder indruk‐
ken van de ontgrendelingsknop
stevig aantrekken. Op een aflo‐
pende of oplopende helling zo
stevig mogelijk. Trap tegelijker‐
tijd het rempedaal in om de
bedieningskracht te verminde‐
ren.
● Zet de motor af.
● Schakel de eerste versnelling
in als de auto op een effen
ondergrond of een oplopende
helling. Op een oplopende
helling bovendien de voorwie‐
len van de stoeprand
wegdraaien.
Schakel de achteruitversnelling
in als de auto op een aflopende