Bij het inschakelen van de automati‐
sche verlichting terwijl de motor
draait, schakelt het systeem afhanke‐
lijk van het omgevingslicht tussen het
dagrijlicht (voor zover aanwezig) en
de koplampen.
Om veiligheidsredenen moet de licht‐
schakelaar altijd in stand AUTO blij‐
ven.
Dagrijlicht 3 113.
Automatische
koplampinschakeling
Wanneer het omgevingslicht zwak is,
worden de koplampen ingeschakeld.
Bovendien worden de koplampen
ingeschakeld als de ruitenwissers
enkele slagen geactiveerd zijn.
Grootlicht
Om te wisselen tussen dimlicht en
grootlicht de hendel tot een merkbare
weerstand naar u toe trekken.
Grootlichtassistentie
Deze functie maakt dat het
grootlicht 's avonds en wanneer u
sneller rijdt dan 45 km/u als de hoofd‐
rijverlichting kan worden gebruikt.
Verlichting
Het systeem schakelt naar dimlicht
als:
● De camera in de voorruit de lich‐
ten van tegemoetkomende voer‐
tuigen of voorliggers detecteert.
● Het mistig is of sneeuwt.
● In stadsverkeer wordt gereden.
Zodra er geen beperkingen meer
worden herkend, schakelt het
systeem het grootlicht weer in.
Activering
Zet de rijverlichtingsschakelaar op
AUTO en trek aan de richtingaanwij‐
zer om de grootlichtassistentie in te
schakelen.
111