114
Verlichting
Constant knipperen wordt geacti‐
veerd wanneer de hendel voorbij het
weerstandspunt wordt bewogen. Het
knipperen stopt wanneer het stuur‐
wiel in tegengestelde richting wordt
gedraaid of wanneer de hendel met
de hand wordt teruggezet in de
neutraalstand.
U kunt kortstondig knipperen door de
hendel net voor het weerstandspunt
vast te houden. De knipperlichten
knipperen tot de hendel wordt losge‐
laten.
Druk kort op de hendel zonder het
weerstandspunt te passeren om drie
knippersignalen te geven.
Mistlampen voor
Binnenste schakelaar op stand >
zetten en loslaten.
Mistlampen werken bij draaiende
motor en ingeschakelde koplampen.
Mistachterlichten
Binnenste schakelaar op stand ø
zetten en loslaten.
Mistachterlichten werken bij draai‐
ende motor en ingeschakelde
koplampen.
Achteruitrijlichten
De achteruitrijlichten gaan branden
wanneer het contact is ingeschakeld
en de auto in de achteruitversnelling
staat.