TYPISCH
1. Oliepeilstok
2. Olietank
6. Veeg de peilstok proper.
7. Plaats de peilstok terug en
draai deze er helemaal in voor
een correcte meting.
8. Draai de peilstok los en haal
hem er terug uit.
9. Controleer het oliepeil op de
oliepeilstok. Dat moet dicht bij
het bovenste merkteken liggen.
1. Bovenste markering (F)
2. Onderste markering (toevoegen)
3. Gebruiksbereik
Het oliepeil bevindt zich vlakbij
het bovenste merkteken:
1. Voeg geen olie toe.
2. Steek de peilstok correct in en
duw hem aan.
3. Plaats het middelste zijpaneel
links. Zie CARROSSERIEPANE-
LEN in het APPARATUUR -onder-
deel.
Bijstelling van het oliepeil:
1. Bul het olieniveau bij tot het zich
binnen bedrijfsbereik bevindt,
ONDERHOUDSPROCEDURES
sluit de bovenste markering.
Nooit te veel bijvullen.
OPMERKING: Aan de onderste
markering voegt u 500 ml olie toe
tot aan de bovenste markering (F).
2. Steek de peilstok correct in en
duw hem aan.
3. Plaats het middelste zijpaneel
links. Zie CARROSSERIEPANE-
LEN in het APPARATUUR -onder-
deel.
Motorolie verversen
Zet het voertuig voordat u de olie
ververst op een vlak oppervlak.
OPMERKING
De oliewissel dient
met een warme motor te gebeu-
ren.
LET OP De motorolie kan erg
heet zijn.
1. Verwijder de volgende linkercar-
rosseriepanelen. Zie CARROS-
SERIEPANELEN in het onder-
deel APPARATUUR :
-
Middelste zijpaneel
-
Binnenste zijpaneel
-
Onderste zijpaneel.
2. Verwijder de onderste plaat on-
der de olietank.
1. Onderste plaat
2. Olietank
3. Reinig het gebied rondom de
aftapplug onder de olietank.
4. Plaats een geschikte opvangbak
onder de olietank.
5. Draai de tankaftapplug los en
werp de dichtingsring weg.
121