7.6.8 Checklijst en tips
1. Hoofdfuncties
Kies eerst welke van de twee hoofdfuncties u wilt gebruiken:
- De "Wisselende MASTER"-functie
In dit geval kan de "masterpomp" wisselen, hoewel de bedrading voor deze functie wat ingewikkelder is dan de functie
"Vaste MASTER" die hieronder wordt beschreven. Hiervoor is de I/O-printoptie nodig.
- "Fixed MASTER"-functie:
Eén pomp is altijd de master, alleen de extra pompen wisselen.
Let op: er is een groot verschil tussen de bedrading van het systeem voor deze twee hoofdfuncties. Het is dus niet
mogelijk om in een later stadium nog van functie te wisselen. Zie voor meer informatie sectie 7.6.2, pagina 41.
2. Aantal pompen/aandrijvingen
Als het systeem bestaat uit 2 of 3 pompen, is de I/O-printoptie niet nodig. Dit houdt echter wel in dat de volgende functies
dan niet mogelijk zijn:
- "Wisselende MASTER"-functie
- Met geïsoleerde ingangen
Als de I/O-printoptie geïnstalleerd is, is het maximale aantal pompen:
- 6 pompen als de "Wisselende MASTER"-functie is gekozen. (zie sectie 7.6.3 op pagina 41)
- 7 pompen als de "Vaste MASTER"-functie is gekozen. (zie sectie 7.6.2, pagina 41)
3. Pompvermogen
- "Wisselende MASTER"-functie:
De groottes van de pompen moeten gelijk zijn.
- "Vaste MASTER"-functie:
De vermogensgroottes van de pompen mogen verschillen, maar de masterpomp (FDU) moet altijd het grootste vermogen
hebben.
4. Programmeren van de digitale ingangen
Als de digitale ingangen worden gebruikt, moeten deze worden ingesteld op aandrijvingsfeedback.
5. Programmeren van de relaisuitgangen
Nadat de pompregeling is ingeschakeld in menu [391], moet het aantal aandrijvingen (pompen, ventilatoren enz.)
worden ingesteld in menu [392] (aantal aandrijvingen). De relais zelf moeten worden ingesteld op de functie
PompSlave1-6 en als Wisselende master wordt gebruikt, geldt dit ook voor PompMaster 1-6.
6. Gelijke pompen
Als alle pompen een gelijk vermogen hebben, zal de bovenband waarschijnlijk veel kleiner zijn dan de onderband, omdat
het maximale pompdebiet van de masterpomp gelijk is als de pomp is aangesloten op de netvoeding (50 Hz). Dit kan
leiden tot een zeer smalle hysterese, waardoor een instabiel regelgebied ontstaat in flow/druk. Door de maximale
frequentie van de regelaar net iets boven 50 Hz in te stellen, heeft de masterpomp een iets groter pompdebiet dan de
pomp op de netvoeding. Natuurlijk moet voorzichtigheid in acht worden genomen om te voorkomen dat de masterpomp
gedurende langere tijd met een hogere frequentie draait, waardoor weer wordt voorkomen dat de masterpomp overbelast
raakt.
7. Minimaal toerental
Bij pompen en ventilatoren is het normaal om gebruik te maken van een minimaal toerental, omdat bij lagere
toerentallen het debiet van de pomp of ventilator laag zal zijn tot 30-50% van het nominale toerental (afhankelijk van
grootte, vermogen, pompeigenschappen enz.). Door een minimaal toerental te gebruiken, wordt een veel soepeler en
beter regelbereik voor het hele systeem gerealiseerd.
Emotron AB 01-3694-03r3
Hoofdfuncties
45