Het gebruiken van de machine op een gevaarlijk terrein, boven het draagvermogen of niet volgens het voor-
geschreven gebruik van de machine, kan ervoor zorgen dat de machine kantelt en is verboden.
Hulpstukken, vooral op hellingen, altijd zo laag mogelijk vasthouden, zodat de machine niet kan kantelen. Niet
op wegen met een hellingsgraad >30° rijden; de machine kan zijdelings wegschuiven. Bij een natte of oneffen
ondergrond geen hellingen >15° oprijden.
Bergafwaarts rijden kan gevaarlijk zijn. Regen, sneeuw, zandige zachte ondergrond, etc. wijzigen het aan-
hechtingsvermogen. De machine niet bij een bedenkelijk aanhechtingsvermogen gebruiken. Bij het bergaf-
waarts rijden of het rijden op hellingen altijd langzaam en rechtdoor naar boven of beneden rijden, nooit
schuin. Draaien op hellingen vermijden.
Tijdens een rit met maximale snelheid of tijdens hellingen niet tussen vooruit- en achteruitrijden wisselen.
De machine nooit aan de boord van een greppel gebruiken die onder het gewicht van de machine in zou kun-
nen storten. Vooral als de ondergrond nat of los is, of als hij pas gevuld is.
De machine niet op een onbekende ondergrond gebruiken om kantelen te vermijden. Sneeuw en zand kan
uitsteeksels, hobbels, hellingen etc. verbergen. Daarom moet er voor het gebruik worden nagegaan of er
sprake is van zulke gevaren.
De voet van het gaspedaal halen na het vullen van greppels of putten aan boorden of op heuveltoppen. Als
de last op het hulpstuk wordt verminderd, dan zal de machine automatisch sneller kunnen rijden. Het gaspe-
daal ontlasten om te vermijden dat de machine gaat kantelen of ongewild in beweging komt.
Nooit met de machine in gedraaide toestand graven of scheppen, hij zou zo kunnen omkantelen.
Niet bij een verhoogde snelheid van de machine graven of scheppen. De machine kan de bodemtractie aan
de achterwielen verliezen en overkop gaan. Dit kan tot zware of dodelijke verwondingen leiden.
De snelheid tijdens het rijden door bochten op oneffen terreinen of op hellingen verlagen, zodat de machine
niet kan kantelen.
Voor het starten van de motor nagaan of er zich niemand in de buurt van de machine bevindt. Controleren of
er zich geen brandbare stoffen zoals bladeren, takken, papier, textiel, poetslappen etc. in de motorruimte of
bij hete onderdelen (zoals bijv. aan de uitlaatpijp) bevinden.
De hete uitlaatdemper niet aanraken terwijl de motor draait of onmiddellijk na het uitzetten van de motor: er
bestaat verbrandingsgevaar.
Veiligheid voor kinderen
Kinderen voelen zich in de regel aangetrokken tot machines en de werking daarvan. Als er zich kin-
deren in de buurt van de machine bevinden die zich niet op een voldoende afstand en in het zicht
STOP
van de bediener bevinden, dan kan dit tot zware ongevallen en zelfs tot de dood van het kind leiden.
De volgende gedragsregels altijd in acht nemen:
Er nooit zomaar van uitgaan dat kinderen daar blijven waar ze het laatst gezien zijn.
Kinderen ver uit de buurt van het werkingsgebied van de machine en steeds in het zicht van een andere ver-
antwoordelijke volwassene houden.
Waakzaam zijn en de machine uitschakelen als er kinderen in het werkingsgebied komen.
Kinderen nooit laten meerijden op de machine, er is geen veilige plaats als bijrijder. Kinderen kunnen van de
machine vallen en overreden worden, of de controle over de machine nemen.
Kinderen mogen nooit de machine bedienen, ook niet onder toezicht van een volwassene.
66
Bedrijf
R5535-8144-1
03/2020