Rijden
Bijzonderheden
De motor wordt automatisch opnieuw gestart als
er weer aan de voorwaarden voor de werking is
voldaan en in de volgende gevallen:
– Rijsnelheid hoger dan 3 km/h.
– Onder specifieke omstandigheden (bijvoorbeeld
als de rembekrachtiging of een instelling van de
airconditioning dit vereist).
In deze gevallen knippert dit controlelampje
een paar seconden en gaat daarna uit.
Storingen
Bij een storing in het systeem knippert dit
waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel enige tijd en gaat het
vervolgens permanent branden, in combinatie met
een melding.
Laat het systeem door een CITROËN-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats controleren.
De auto slaat af in de STOP-stand.
Alle waarschuwingslampjes op het
instrumentenpaneel gaan branden bij een storing.
► Zet het contact af en start vervolgens de motor
met de sleutel of de toets START/STOP.
12V-accu
Auto's met het Stop & Start-systeem zijn
voorzien van een speciale 12V-accu.
Laat alle werkzaamheden alleen door een
CITROËN-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats uitvoeren
86
Bandenspanningscontrole-
systeem
Dit systeem waarschuwt de bestuurder wanneer een
of meerdere banden spanning verliezen.
Het systeem waarschuwt alleen wanneer de auto
rijdt, niet wanneer deze stilstaat.
Het vergelijkt de signalen van de snelheidssensoren
van de wielen met de referentiewaarden die elke
keer nadat de banden op spanning zijn gebracht
of na het verwisselen van een wiel moeten
worden gereset.
Het houdt rekening met de laatste waarde die tijdens
het verzoek tot resetten zijn opgeslagen. Het is
daarom van groot belang dat de bandenspanning
tijdens het resetten juist is. De bestuurder is hiervoor
verantwoordelijk.
Het bandenspanningscontrolesysteem is
een hulpmiddel en vervangt de
waakzaamheid van de bestuurder niet.
Ondanks dit systeem moet u de bandenspanning
regelmatig controleren (ook die van het
reservewiel). Doe dit vooral voordat u een lange
rit gaat maken.
Rijden met een te lage bandenspanning, vooral
onder zware omstandigheden (zware belading,
hoge snelheden, een lange rit):
– heeft een negatief effect op de wegligging,
– verlengt de remweg,
– veroorzaakt vroegtijdige slijtage van de
banden,
– verhoogt het energieverbruik.
De voorgeschreven bandenspanning voor
de auto vindt u op de sticker met de
bandenspanningswaarden.
Zie het betreffende deel voor meer informatie
over de identificatie van de auto.
Bandenspanning controleren
De bandenspanning moet maandelijks
worden gecontroleerd als de banden "koud" zijn
(de auto staat langer dan een uur stil of er is
minder dan 10 km met een gematigde snelheid
gereden).
Onder andere omstandigheden moet de
bandenspanning ten opzichte van de op de
sticker vermelde spanning met 0,3 bar worden
verhoogd.
Sneeuwkettingen
Het systeem hoeft niet te worden gereset
als er sneeuwkettingen worden gemonteerd of
verwijderd.
Waarschuwing te lage
bandenspanning
U krijgt deze waarschuwing als dit
waarschuwingslampje blijft branden in
combinatie met een geluidssignaal en, afhankelijk
van de uitvoering, een melding.
► Verminder onmiddellijk uw snelheid en vermijd
plotselinge stuurbewegingen en krachtig remmen.