Veiligheid
1. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel
linksvoor
2. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel
rechtsvoor
3. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel
linksachter
4. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel
middenachter
5. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel
rechtsachter
Als de bijbehorende veiligheidsgordel niet is
bevestigd of wordt losgemaakt en het contact wordt
ingeschakeld, dan gaat het waarschuwingslampje
voor de veiligheidsgordels op het
instrumentenpaneel branden en het bijbehorende
waarschuwingslampje (1 tot en met 5) gaat rood
branden op het display met waarschuwingslampjes
voor de veiligheidsgordels en de airbag van de
voorpassagier.
Als een veiligheidsgordel achter niet is
vastgemaakt, gaat het betreffende
waarschuwingslampje (3 tot en met 5) ongeveer
1 minuut branden.
62
Vanaf een snelheid van ongeveer 20 km/h en
gedurende 2 minuten gaat elk waarschuwingslampje
van een zitplaats met een inzittende erop die de
veiligheidsgordel niet heeft bevestigd knipperen
en klinkt er een geluidssignaal. Na deze 2 minuten
blijft het betreffende waarschuwingslampje
branden totdat de bestuurder, voorpassagier en / of
achterpassagier de gordel vastmaakt.
Advies
Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder
te controleren of alle passagiers hun
veiligheidsgordel goed hebben omgedaan en
vastgemaakt.
Maak altijd de veiligheidsgordel vast, ongeacht
de reistijd en de plaats waar u in het voertuig zit.
Wissel de gordelsluitingen van de
veiligheidsgordels onderling niet om; de gordels
zijn dan niet voldoende effectief.
Voor een juiste werking van de gordelsluiting
moet u voor het vastmaken van de gordel
controleren of er geen vreemde voorwerpen
aanwezig zijn in de sluiting.
Controleer zowel voor als na het gebruik van de
gordel of deze goed is opgerold.
Controleer na het neerklappen of verstellen van
een stoel of de achterbank of de gordel zich op
de juiste plaats bevindt en goed is opgerold.
Omdoen
De heupgordel moet zo laag mogelijk op het
bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het holle gedeelte
van de schouder worden geplaatst.
Aan de voorkant moet de stoelhoogte mogelijk
worden aangepast om de positie van de
veiligheidsgordel af te stellen.
Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
– dient deze strak om het lichaam te worden
gedragen.
– moet deze in een vloeiende beweging naar
voren worden getrokken, zonder dat de gordel
gedraaid raakt.
– mag deze door niet meer dan één persoon
worden gedragen.
– mag deze geen beschadigingen of rafels
vertonen.
– mag er niets aan de gordel worden gewijzigd
om te voorkomen dat de gordel niet goed werkt.
Aanbevelingen voor kinderen
Maak voor kinderen tot 12 jaar en/of
passagiers kleiner dan 1,5 meter gebruik van een
geschikt kinderzitje.
De veiligheidsgordel mag door niet meer dan één
kind gedragen worden.
Laat een kind tijdens het rijden nooit op schoot
zitten.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over kinderzitjes.