VERSNELLINgSBAK QuICKSHIFT
Accelereren en inhalen
Om een maximaal vermogen van de auto te
krijgen, bij automatische of handbediende
werking, drukt u het gaspedaal diep in voor-
bij het zware punt.
Hierdoor wordt, binnen de mogelijkheden
van de motor, teruggeschakeld naar de opti-
male versnelling.
Parkeren
Om te parkeren met een ingeschakelde ver-
snelling (bijvoorbeeld op een heling): contro-
leer voordat u de motor stilzet, of een andere
versnelling dan N op het instrumentenpa-
neel staat.
Bij het volgende starten drukt u op het rem-
pedaal. Er wordt automatisch in neutraal ge-
schakeld (letter N op het display).
Claxon
Als een versnelling is ingeschakeld als u
de auto verlaat, klinkt een geluidssignaal.
U moet in neutraal schakelen voordat u de
auto verlaat.
2.34
(4/5)
A
Bijzondere omstandigheden
Sneeuwstand
Bij het rijden op een gladde weg (sneeuw,
modder, enz.) drukt u op de schakelaar A.
Het controlelampje 5 op het instrumenten-
paneel licht op.
Buiten deze rijomstandigheden, verlaat u
deze stand door opnieuw te drukken op
de schakelaar. Het controlelampje dooft.
5
De sneeuwstand schakelt de automatische
werking in. Als u overgaat op de handbe-
diend, wordt de werking uitgeschakeld.
N.B.: na het stilzetten van de motor, wordt
de sneeuwstand altijd uitgeschakeld.