Controle
voorafgaande
inbedrijfstelling
Werkwijze
• Het hele interne transportmiddel (vooral wielen,
wielbouten en lastopnamemiddelen) op zichtbare
beschadigingen controleren.
• Vorkvergrendeling (108) en borging van de vorken
(109) controleren.
• Zichtbaar bereik van het hydraulische systeem
visueel controleren op beschadigingen en lekkages.
• Controleren of bestuurdersstoel goed is vergrendeld.
• Controleren of de claxon (o) en indien aanwezig de achteruitrijzoemer werkt.
• Controleren of lastdiagram en waarschuwingsplaatjes goed leesbaar zijn.
• Controleren of de bedienings- en displayelementen goed werken.
• Controleren of het stuursysteem werkt.
• Stuurhoekindicatie (o) controleren, stuurwiel in beide richtingen tot de aanslag
draaien en controleren of de wielstand op de bedieningsconsole wordt
aangegeven.
• Controleren of de hefkettingen gelijkmatig zijn gespannen.
• Controleren of veiligheidsgordel goed werkt. (Gordeluittrekking moet bij plotseling
uittrekken blokkeren.)
• Controleren of de stoelschakelaar werkt: bij lege bestuurdersstoel mag het niet
mogelijk zijn de hydraulische functies te bedienen.
• Controleren of het veiligheidssysteem (o) werkt.
• Drive Control controleren (o).
• Vorkenbord boven het referentiepunt aan de mast zonder last heffen. Het
pictogram sluipsnelheid brandt op het display.
• Rijpedaal op vrij, zichtbaar traject voorzichtig indrukken. De maximale snelheid
moet gereduceerd zijn tot loopsnelheid (3 km/h).
• Hydraulische functies heffen / neerlaten, neigen en eventueel die van het
aanbouwapparaat controleren.
• Controleren of het rijpedaal soepel beweegt door deze bij getrokken parkeerrem
(98 en 84 branden tegelijk) en stationaire stand meerdere keren in te drukken.
•
• Batterijbevestiging en kabelaansluitingen visueel
controleren.
• Controleren of de batterijvergrendeling aanwezig is en
goed werkt.
aan
de
dagelijkse
108
109
84
km/
98
81