4.3
Onderhoud loodbatterijen met pantserplaatcellen
Waterkwaliteit
Z
De waterkwaliteit voor het opvullen van elektrolyt moet voldoen aan die van
gezuiverd of gedestilleerd water. Gereinigd water kan van leidingwater door
destillatie of met een ionenwisselaar worden gemaakt en is dan geschikt voor het
maken van elektrolyt.
4.3.1 Dagelijks
– Batterij na iedere ontlading opladen.
– Na het einde van het opladen moet de elektrolytstand worden gecontroleerd.
– Indien nodig na het einde van het opladen met gereinigd water bijvullen tot de
nominale stand.
Z
De hoogte van de elektrolytstand mag de overloopbeveiliging of de bovenkant van
de separator, of de "Min"-markering van de elektrolytstand niet onderschrijden en
de "Max"-markering niet overschrijden.
4.3.2 Wekelijks
– Visuele controle na heroplading op vervuiling of mechanische beschadigingen.
– Bij het regelmatig opladen op basis van IU-karakteristiek een compensatielading
uitvoeren.
4.3.3 Maandelijks
– Tegen het einde van de laadcyclus moeten de spanningen van alle cellen bij
ingeschakelde lader worden gemeten en geregistreerd.
– Na het einde van het laden moet de elektrolytdichtheid en de elektrolyttemperatuur
van alle cellen worden gemeten en geregistreerd.
– Meetresultaten vergelijken met eerdere meetresultaten.
Z
Als er belangrijke veranderingen ten opzichte van eerdere metingen of verschillen
tussen de cellen worden vastgesteld, klantenservice van de producent aanvragen.
4.3.4 Jaarlijks
– Isolatieweerstand van het interne transportmiddel meten aan de hand van EN
1175-1.
– Isolatieweerstand van de batterij meten aan de hand van DIN EN 1987-1.
Z
De bepaalde isolatieweerstand van de batterij mag volgens DIN EN 50272-3 niet
lager zijn dan 50
8
per volt nominale spanning.