11.3
Spuiten
Bijzondere aanwijzingen voor het spuiten
UX Super CP Plus BAG0157.5 07.20
•
Controleer de veldspuit door de afgifte te meten
ο
voor de begin van het seizoen
bij afwijkingen tussen de werkelijk weergegeven spuitdruk
ο
en de volgens de spuittabel vereiste spuitdruk.
•
Bepaal voor het spuiten de vereiste dosering exact aan de hand
van de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het gewasbe-
schermingsmiddel.
→
Voer de vereiste dosering (gewenste hoeveelheid) voor het spui-
ten in op de bedieningsterminal.
Neem de vereiste dosering [l/ha] bij het spuiten exact in acht,
•
zodat u een optimaal gewasbeschermingsresultaat bereikt.
ο
om onnodige milieubelastingen te voorkomen.
ο
Kies het vereiste spuitdoptype voor het spuiten uit de spuittabel
•
– rekening houdende
ο
met de gewenste rijsnelheid,
ο
met de vereiste dosering en
het vereiste verstuivingsspectrum (fijn, middel of grof) voor
ο
het verspreiden van het vereiste gewasbeschermingsmid-
del.
Zie hiervoor hoofdstuk "Spuittabellen voor spleetdoppen,
antidriftoppen, luchtinjectie- en airmixdoppen", op pagina
241.
Kies het vereiste spuitdopformaat voor het spuiten uit de spuit-
•
tabel – rekening houdende
ο
met de gewenste rijsnelheid,
ο
met de vereiste dosering en
met de gewenste spuitdruk.
ο
Zie hiervoor hoofdstuk "Spuittabellen voor spleetdoppen,
antidriftoppen, luchtinjectie- en airmixdoppen", op pagina
241.
Kies een lage rijsnelheid en een lage spuitdruk om afdriftverlie-
•
zen te voorkomen!
Zie hiervoor hoofdstuk "Spuittabellen voor spleetdoppen, antidrif-
toppen, luchtinjectie- en airmixdoppen", op pagina 241.
•
Neem aanvullende maatregelen voor het verminderen van de
drift bij windsnelheden van 3 m/s (zie hiervoor hoofdstuk "Maat-
regelen ter vermindering van drift", pagina 173)!
Werken met de machine
169