4.4 Status van de sensor
Ook bij de sensoren wordt onderscheid gemaakt tussen statussen. De status
van een sensor is deels afhankelijk van de status van de transmitter, omdat
de transmitter het signaal van de sensor moet doorsturen naar de AP.
De status van de sensoren is te vinden onder de sensor iconen, waarbij
onderscheid wordt gemaakt tussen de status van sensor Rondje en de
status van sensor Driehoekje. Aan de status is te zien hoe het met de
desbetreffende sensor gaat. Binnen het submenu 'Details' staat nog verdere
informatie met betrekking tot de desbetreffende sensor en transmitter.
Als de transmitter niet verbonden is met de AP (uitgeschakeld, niet gevonden
of verbinden...), dan zal de sensor dezelfde status hebben als de transmitter
(zie paragraaf 4.1). Wanneer de transmitter verbonden is, zal een van de
volgende sensor statussen worden weergegeven:
Geen sensor
Er is geen sensor aan de transmitter gekoppeld.
Inlopen
De sensor is aan het inlopen, dit duurt circa 6 uur. Indien de sensor niet
automatisch gekalibreerd kan worden krijgt u vanzelf een vingerprik alarm.
Actief
- Actief-primair
De sensor is actief en wordt als primaire sensor gebruikt, de regeling wordt
op basis van deze metingen toegepast. De AP bepaalt welke van de twee
sensoren (rondje of driehoekje) de primaire sensor is, dit kan wisselen.
- Actief-secundair
De sensor is actief en wordt als secundaire sensor gebruikt, deze dient als
'back-up' sensor. De metingen worden niet voor de regeling gebruikt, maar
om de primaire sensor te controleren. De AP bepaalt welke van de twee
sensoren (rondje of driehoekje) de secundaire sensor is, dit kan wisselen.
Inactief
- Inactief-instabiel
De sensor is niet actief, de meting van de sensor is onbetrouwbaar. De me-
ting wordt niet gebruikt voor de regeling of als controle meting. Controleer of
de sensor en transmitter nog goed vastzitten. De sensor wordt vanzelf weer
actief indien de meting weer betrouwbaar is.
Vervang sensor
U krijgt een alarm dat de sensor vervangen moet worden. De sensor is te
lang onbetrouwbaar geweest of de AP bepaalt na kalibratie dat de sensor-
waarde niet overeenkomt met uw daadwerkelijke bloedglucosewaarde.
60
4.5 Sensorplaatsing
Doorloop onderstaande stappen twee keer wanneer u start met de AP, om
beide sensoren te plaatsen met een transmitter.
Het is belangrijk dat de transmitter binnen 5 minuten aan de sensor
gekoppeld wordt nadat de sensor is geplaatst. Als de sensor is geplaatst
en er nog geen werkende transmitter is aangekoppeld, kan er subcutaan
een reactie optreden waardoor waterstofperoxide zich ophoopt rondom de
sensor elektrode. Koppel daarom na het plaatsen van een sensor zo snel
mogelijk een transmitter aan de sensor voor een optimale werking van de
sensor.
Het wordt aangeraden om de twee sensoren niet op dezelfde dag te
verwisselen. Laat minimaal een dag verschil zitten tussen het verwisselen
van de sensoren, aangezien een sensor de eerste dag moet inlopen en nog
niet optimaal functioneert. Door voldoende tijd tussen de wisseling van de
sensoren te laten zitten, zorgt u ervoor dat de AP altijd kan regelen op basis
van een goed functionerende sensor en verkleint u het risico dat u zonder
sensor komt te zitten.
Zorg dat u de volgende benodigdheden alvast klaarlegt:
- Een sensor met twee afdekpleisters
- Een schaar om een pleister door te knippen
1
Was uw handen.
Knip één afdekpleister in de
2
lengte doormidden zoals op de
afbeelding weergegeven.
61