Remmen
5.6 rollenrem
De rollenrem is aan de naaf van het voor- of achterwiel aange-
bracht (zie afb. "Rollenrem"). Wanneer de rem wordt gebruikt,
worden in de naaf van het voor- of achterwiel twee rollen tegen de
naafvoering geduwd.
5.6.1 Basisbeginselen
Door de rem te gebruiken treedt slijtage op aan de remkabel, de
remrollen en de buitenkant van de naaf.
5.6.2 Bediening
Het achterwiel blokkeert bij dezelfde remkracht eerder dan het
voorwiel.
Afhankelijk van het model is uw fiets uitgevoerd met verschillende
soorten remmen aan het voor- en achterwiel.
•
Trek de remhendel met de vingers in de richting van het stuur
om te remmen (zie hoofdstuk "Remmen" op pagina 29).
•
Doseer de remkracht door de remhendel harder of zachter in
te knijpen.
Om de rem te lossen laat u de remhendel los.
Voor een korte remweg remt u gelijkmatig met beide remmen.
5.6.3 instellingen
opmerking:
Wanneer de rollenrem sleept bij een volledig inge-
schroefde kartelmoer, moet voor de instelling van de remkabel een
basisinstelling van de remmen door een erkende fietsspecialist
plaatsvinden.
1. Draai de contramoer een of twee slagen tegen de klok in los
(zie afb. "Rollenrem").
2. Draai de stelschroef er zo ver uit dat de rem begint te schu-
ren zonder dat de remhendel wordt aangetrokken.
Pak daarbij de remkabel vast
en trek er lichtjes aan zodat de
stelmoer gemakkelijker kan
draaien.
• Draai de stelmoer maxi-
maal 5 slagen los.
• Om na te gaan of de rem
sleept, draait u aan het
voor- of achterwiel.
3. Draai de stelschroef staps-
gewijs zo ver in tot het
voor- of achterwiel vrij draait,
wanneer de remhendel niet wordt aangetrokken.
4. Controleer of u de remhendel slechts zo ver naar de greep
kunt trekken, dat de afstand tussen de remhendel en de
greep ten minste 1 cm bedraagt.
• Wanneer u de rollenrem niet zo kunt instellen, laat u de rem
door een erkende fietsspecialist instellen.
5. Draai de contramoer met de klok mee met gecontroleerde
kracht vast.
Afb.: Rollenrem
1 Stelschroef
2 Contramoer
1
2
43