Basisbeginselen
4.10 Voor het begin van de rit
WaarscHuWinG
Onverwacht gedrag van de fiets.
risico op ongevallen en verwondingen!
• Oefen het remmen en schakelen op een rustige plek,
ver weg van het normale wegverkeer.
• Neem met uw fiets pas deel aan het wegverkeer als u
uw fiets kent en vertrouwd bent met de bediening ervan.
WaarscHuWinG
Na de eerste afgelegde kilometers kunnen kabels lan-
ger worden of schroefverbindingen los komen te zitten.
De werking van sommige fietsonderdelen kan verstoord
raken, bijvoorbeeld in de vorm van niet werkende rem-
men.
risico op ongevallen en verwondingen!
• Laat de fiets na de eerste 200 km nakijken door een
erkend fietsspecialist.
WaarscHuWinG
Materiaalbreuk door slijtage en losse schroefverbindin-
gen.
risico op ongevallen en verwondingen!
• Controleer de fiets voor elke rit volgens de keuringsin-
structie.
• Vraag bij twijfel aan uw erkend fietsspecialist hoe u de
fiets het best kunt nalopen.
• Gebruik de fiets alleen als u geen schade vaststelt.
• Gebruik de fiets alleen als u geen buitensporige slijtage
of losse schroefverbindingen vaststelt.
Uw fiets is door uw fietsspecialist volledig gemonteerd, afgesteld
en is fietsklaar.
Leer uw fiets kennen voor u ermee gaat fietsen.
•
Houd tijdens het fietsen beide handvatten stevig vast.
•
Fiets niet met één hand aan het stuur; het stuur kan omslaan
tijdens het remmen.
•
Gebruik bij hydraulische remmen meermaals de beide rem-
hendels, zodat de remblokken in het remzadel worden gecen-
treerd.
•
Maak u buiten het wegverkeer vertrouwd met de rijeigen-
schappen van uw fiets.
•
Wanneer u de standaardkoppeling van de remhendels aan de
voor- en achterrem niet gewend bent, kunt u dit laten aanpas-
sen door uw fietsspecialist.
25