Rijden
Inschakelen / Pause
Om de snelheidsbegrenzer te kunnen inschakelen moet
de ingestelde snelheid minimaal 30 km/h bedragen.
Het onderbreken van de snelheidsbegrenzer geschiedt
eveneens via de toets.
F Draai de rolknop 1 in de stand "LIMIT": de
snelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar
nog niet ingeschakeld (Pause).
F Schakel de snelheidsbegrenzer in door
op de toets 4 te drukken, als de gewenste
snelheid wordt weergegeven (standaard de
laatste geprogrammeerde snelheid).
F U kunt de werking van de
snelheidsbegrenzer tijdelijk onderbreken
door nogmaals op de toets 4 te drukken:
het onderbreken wordt bevestigd op het
display (Pause).
226
Trap het gaspedaal voorbij de
weerstand in om de ingestelde
snelheid tijdelijk te overschrijden.
Laat om terug te keren naar de
ingestelde maximumsnelheid het
gaspedaal los tot de wagensnelheid
weer beneden de ingestelde
snelheid ligt.
Instellen van de
maximumsnelheid (instelling)
Er kan een snelheid worden ingesteld zonder
de begrenzer in te schakelen.
Als de functie is geselecteerd, kunt u als volgt
de waarde van de snelheid wijzigen:
-
druk op de toets 2 of 3 om de weergegeven
snelheid te verhogen of te verlagen:
F herhaaldelijk kort indrukken om te
wijzigen in stappen van + of - 1 km/h,
F ingedrukt houden om te wijzigen in
stappen van + of - 5 km/h.
-
door, indien uw auto is uitgerust met
snelheidslimietherkenning, op de toets 5 te
drukken:
F de zes opgeslagen snelheden worden
weergegeven op het touchscreen,
F druk op de toets van de door u gewenste
snelheid.
De waarde wordt direct weergegeven op het
instrumentenpaneel.
Het selectiescherm wordt na enkele seconden
gesloten.