OVERIGE OPNAMEFUNCTIES
Speciferen van de contourscherpte
Gebruik de volgende procedure om de scherpte van de
contouren in het beeld te regelen.
1.
Druk tijdens de opnamefunctie (REC) op
[MENU].
2.
Selecteer de "REC" tab, selecteer
"Sharpness" (scherpte) en druk daarna op
[ ].
3.
Selecteer de gewenste instelling m.b.v [ ] en
[ ] en druk vervolgens op [SET].
Om dit te doen:
Hoge scherpte
Normale scherpte
Lage scherpte
Selecteer deze instelling:
Hard (hard)
Normal (normaal)
Soft (zacht)
Specificeren van kleurverzadiging
Gebruik de volgende procedure om de gevoeligheid te
regelen van het beeld dat u opneemt.
1.
Druk tijdens de opnamefunctie (REC) op
[MENU].
2.
Selecteer de "REC" tab, selecteer
"Saturation" (verzadiging) en druk daarna op
[ ].
3.
Selecteer de gewenste instelling m.b.v [ ] en
[ ] en druk vervolgens op [SET].
Om dit te doen:
Hoge kleurenverzadiging (intensiteit)
Normale kleurenverzadiging (intensiteit)
Lage kleurenverzadiging (intensiteit)
121
Selecteer deze
instelling:
High (hoog)
Normal (normaal)
Low (laag)