2. De stroomkabel (Afb. 13/1) in de console en
in de 12 V tractorcontactdoos steken.
3. De console en de terminal met de
stroomkabel (Afb. 13/2) verbinden.
4. De zaaimachine resp. de
grondbewerkingsmachine aan de tractor
koppelen (zie gebruiksaanwijzing
zaaimachines resp.
grondbewerkingsmachine).
5. De kabel met de machinestekker (Afb. 13/3)
in de tractorcabine leiden en de
machinestekker in de terminal steken.
De machinestekker is tegen het per
ongeluk loskomen van de terminal met
een veerbelaste hefboom beveiligd.
De hefboom voor het loskomen van
de machinestekker bedienen.
5.3
De terminal in-/uitschakelen
AMALOG BAH0017.0 07.07
Afb. 13
De
door het indrukken van de toets
uitschakelen.
De machinespecifieke gegevens invoeren (zie hoofdst. "Instellingen",
op pagina 20). Na het opnieuw inschakelen van de computer staan de
gegevens opnieuw ter beschikking.
Voor het gebruiken van een zaaimachine van een ander type voert u
de machinespecifieke gegevens in de
Bij het inschakelen van de boordcomputer verschijnt kort de
softwareversie van de computer.
Daalt de voedingsspanning, bijv. bij het starten van de tractor, onder
10 volt, dan schakelt de computer uit.
Inbedrijfstelling
in- en
in.
19