6.2.10. DIFFERENTIEELTEST
Bijzondere referentievoorwaarden:
Spanning van de installatie: 90 tot 500V.
Frequentie van de installatie: 15,8 tot 17,5Hz en 45 tot 65Hz.
Contactspanning (potentiaal van de aardleiding t.o.v. de plaatselijke aarde): <5V.
Weerstand van de sonde voor spanningsmeting (indien deze gebruikt wordt): <100Ω.
Potentiaal van de sonde voor spanningsmeting (indien deze gebruikt wordt) t.o.v. de PE: <5V.
Resterende lekstroom van de installatie: geen.
Toepassingsgebied van de maten voor een netspanning tussen 90 en 280 Veff.
De volgende tabel formuleert de gebruiksvoorwaarden voor de testmaten, waarbij er van uit gegaan wordt dat de lusimpedantie
Z
een spanning ontwikkelt van U
LPE
De aangegeven spanningswaarden komen overeen met de minimaal benodigde netspanning.
Golf
voor U
F
25V
50V
Helling of
impuls
65V
25V
2 x I
50V
Impuls
of
65V
25V
5 x I
50V
Impuls
65V
Golf
voor U
F
25V
50V
Helling of
impuls
65V
25V
2 x I
50V
Impuls
of
65V
25V
5 x I
50V
Impuls
65V
, terwijl hier een teststroom van I
F
I
10 mA
30 mA
I
DN
DN
DN
> 90 V
I
10 mA
30 mA
I
DN
> 155 V
> 116 V
> 197 V
> 146 V
DN
> 157 V
> 122 V
> 200 V
> 152 V
> 95 V
DN
> 166 V
> 140 V
> 208 V
> 170 V
doorheen gaat.
DN
100 mA
300 mA
500 mA
> 109 V
> 105 V
> 124 V
> 94 V
> 133 V
> 119 V
> 158 V
> 95 V
> 134 V
> 173 V
> 109 V
> 124 V
100 mA
300 mA
500 mA
> 119 V
> 158 V
> 130 V
> 169 V
> 208 V
> 160 V
> 199 V
> 238 V
> 100 V
> 150 V
> 180 V
> 158 V
> 208 V
> 238 V
66
650 mA 1000 mA
> 99 V
> 133 V
I
DN
> 124 V
> 158 V
I
DN
> 139 V
> 173 V
I
DN
I
I
I
I
I
I
650 mA 1000 mA
I
I
I
I
I
I
I
I
I
Variabele
≤ 1000 mA
≤ 1000 mA
≤ 1000 mA
≤ 500 mA
DN
≤ 500 mA
DN
≤ 500 mA
DN
≤ 200 mA
DN
≤ 200 mA
DN
≤ 200 mA
DN
Variabele
≤ 500 mA
DN
≤ 500 mA
DN
≤ 500 mA
DN
≤ 200 mA
DN
≤ 250 mA
DN
≤ 250 mA
DN
≤ 100 mA
DN
≤ 100 mA
DN
≤ 100 mA
DN