U heeft zojuist een Installatiecontroller C.A 6113 gekocht en wij danken u voor uw vertrouwen. Voor een zo goed mogelijk gebruik van dit apparaat dient u: deze gebruikshandleiding aandachtig door te lezen, de voorzorgen bij gebruik in acht te nemen.
INHOUD 1. EERSTE INGEBRUIKNAME ..............................4 1.1. Uitpakken ..................................4 1.2. Acculader ..................................5 1.3. Dragen van het apparaat .............................. 5 1.4. Contrast en Lichtsterkte van de display ........................6 1.5. Gebruik op een bureau ..............................6 1.6. Taalkeuze ..................................7 2.
Een C.A 6113. Een netblok met een snoer voor het opladen van de accu. Een driepolig snoer met netstekker (aangepast aan het land waar het apparaat verkocht wordt). Een driepolig snoer-3 veiligheidssnoeren. Drie meetpunten (rood, blauw en groen).
1.2. ACCULADER Begin voor het eerste gebruik met het volledig opladen van de accu. Het opladen moet gebeuren bij een temperatuur tussen 10 en 45°C. > 90 Vac < 264 Vac 50 / 60 Hz Het lampje van het ap- paraat gaat branden.
Schuif voor het verwijderen van de riem een platte schroevendraaier onder het lipje van het haakje om het op te tillen en schuif het haakje vervolgens naar beneden. 1.4. CONTRAST EN LICHTSTERKTE VAN DE DISPLAY Druk voor het afstellen van het contrast en de lichtsterkte van de display tegelijkertijd op de toets en op de pijltoetsen.
1.6. TAALKEUZE Begin, alvorens het apparaat te gebruiken, met het kiezen van de taal waarin u wilt dat het apparaat zijn berichten weergeeft. Zet de omschakelaar op SET-UP. Gebruik het pijltoetsenbord om de icoon van de talen te selecteren: SET UP ...
2. PRESENTATIE VAN DE APPARATEN TEST-knop om het Omschakelaar om meten te starten. de meetfunctie of de SET-UP te kiezen. Aansluitklemmen. TEST Vier functietoetsen. SET UP Controlelampje. Pijltoetsenbord: vier browstoetsen en Pen om de 4-punts- een validatieknop. Toets voor het instellen van de riem voor vrije han- helderheid van het beeldscherm.
2.1. FUNCTIONALITEITEN VAN DE APPARATEN Der installatiecontroller C.A 6113 is een portable meetapparaten met een grafische kleurendisplay. Zij worden van stroom voorzien door een oplaadbare accu en een uitwendig voedingsblok. Deze apparaten zijn bestemd om de veiligheid van elektrische installaties te controleren. Hiermee kan een nieuwe installatie getest worden alvorens deze onder spanning te zetten, een al dan niet werkende bestaande installatie gecontroleerd worden of de diagnose stellen van een storing in een installatie.
2.3. DISPLAY ➁ ➃ ➄ ➂ 50 . 0 Ω 50 . 1 Hz ➀ 09/02/2014 10:47 ➆ 6 mA 230.3 V L-PE 230.4 V ➅ ➇ 0.8 V N-PE ➈ CIRCUIT Z ➉ Bovenbalk Plaats van de fase op de aansluiting Datum en tijd Weergave van de meetresultaten Alarmdrempel...
3. GEBRUIK 3.1. ALGEMEEN Alvorens de fabriek te verlaten, wordt het apparaat zodanig geconfigureerd dat dit gebruikt kan worden zonder de para- meters te hoeven wijzigen. Voor de meeste metingen is het voldoende de meetfunctie te selecteren door aan de omscha- kelaar te draaien en op de knop TEST te drukken.
3.2.2. HET UITVOEREN VAN EEN METING Sluit het snoer aan op de te testen apparatuur. Zodra het apparaat onder spanning is gezet, meet dit de spanningen aanwezig in zijn klemmen en geeft dit deze weer, ongeacht de stand van de omschakelaar. Voor de standen Z ) en RCD geeft het apparaat ook de stand aan van de fase op de display met behulp van het symbool .
3.3. WEERSTANDS- EN CONTINUÏTEITSMETING 3.3.1. BESCHRIJVING VAN HET MEETPRINCIPE Voor de continuïteitsmetingen genereert het apparaat een gelijkstroom van 200 of 12mA, naar keuze van de gebruiker, tussen de klemmen Ω en COM. Het meet vervolgens de spanning die tussen deze twee klemmen aanwezig is en trekt hier de waarde van R = V/I vanaf.
Automatische omkering van de polariteit voor een meting onder 200mA. Meting uitsluitend met pluspolariteit. Meting uitsluitend met minpolariteit. Om het alarm te activeren. Om het alarm te deactiveren. Ω 002.00 Om de alarmdrempel af te stellen (zie §3.14). De standaardwaarde van de drempel is vastgesteld op 2Ω.
Pagina 15
Om de volgende weergavepagina te bekijken. 2.00 Ω - - .- Hz 10/02/2014 10:47 0 . 0 V Externe spanningen aanwezig op de Ω klemmen vlak voor het starten van de meting. ../.. DOORGANG In het geval van een stroomwaarde van 12mA is er geen omkering van de stroom. 2.00 Ω...
Pagina 16
In het geval van een weerstandsmeting (kΩ) wordt de stroom niet omgekeerd en worden de meetsnoeren niet gecompenseerd. 2.00 kΩ - - .- Hz 10/02/2014 10:47 1 . 5 8 k Ω Resultaat van de meting. Geval waarbij de meting lager is dan de alarmdrempel.
3.4. METING VAN DE ISOLATIEWEERSTAND 3.4.1. BESCHRIJVING VAN HET MEETPRINCIPE Het apparaat genereert een gelijkspanning bij test tussen de klemmen COM en MΩ. De waarde van deze spanning hangt af van wanneer R ≥ R de te meten weerstand: deze is minstens gelijk aan U /1mA, zo niet, dan is deze minder.
Pagina 18
3.4.4. CONFIGURATIE VAN DE METING Alvorens met het meten te beginnen, kunt u dit configureren door de weergegeven parameters te wijzigen: Voor het kiezen van de nominale testspanning U : 50, 100, 250, 500 of 1000V. Om het alarm te activeren. Om het alarm te deactiveren.
Pagina 19
Om de volgende weergavepagina te bekijken. 500 kΩ - - .- Hz 11/02/2014 10:47 Externe spanning aanwezig op de 0 . 0 V M Ω klemmen vlak voor het starten van de meting. Druk op TEST tot de meetwarde stabiel is. ../..
3.5. METING AARDEWEERSTAND 3P Alleen met deze functie kan men een aardeweerstand meten terwijl de te testen elektriciteitsinstallatie spanningloos is (bijvoor- beeld een nieuwe installatie). Deze maakt gebruik van twee hulpstaafaardelektroden, waarbij een derde gevormd wordt door de te testen aardstekker (vandaar de benaming 3P). Deze kan ook gebruikt worden op een bestaande elektriciteitsinstallatie maar in dat geval moet de stroom onderbroken worden (hoofddifferentieelschakelaar).
Pagina 21
Om het alarm te activeren. Om het alarm te deactiveren. Ω 050.00 Om de alarmdrempel af te stellen (zie §3.14). De standaardwaarde van de drempel is vastgesteld op 50Ω. k Ω Als de meting in een vochtige omgeving moet plaatsvinden, vergeet dan niet om de grenswaarde van de contactspanning te wijzigen in de SET-UP (zie §5), stel deze af op 25V.
3.5.5. VALIDERING VAN DE METING Verplaats voor het valideren van uw meting de staafaardelektrode S 10% naar de staafaardelektrode H en voer opnieuw een meting uit. Verplaats vervolgens opnieuw de staafaardelektrode 10% d, maar nu richting de aardverbinding. 52% d 62% d 72% d De 3 meetresultaten moeten gelijk zijn, op enkele % na.
Pagina 23
3.5.7. FOUTINDICATIE De meest voorkomende fouten in geval van een aardmeting zijn de aanwezigheid van een parasitaire spanning of een te hoge weerstand op de staafaardelektroden. Als het apparaat het volgende detecteert: een weerstand op de staafaardelektrode van meer dan 15 kΩ, ...
3.6. LUSIMPEDANTIEMETING (Z Bij een installatie van het type TN of TT kan men door een lusimpedantiemeting de kortsluitstroom berekenen en de maat voor de beveiliging van de installatie bepalen (zekeringen of differentieelschakelaars), met name op het gebied van onderbrekingsvermogen. Bij een installatie van het type TT kan men door een lusimpedantiemeting eenvoudig de waarde van de aardweerstand bepalen zonder een staafaardelektrode te plaatsen en zonder de voeding van de installatie te hoeven onderbreken.
Pagina 25
Om een meting met een betere precisie te verkrijgen, kunt u sterkstroom kiezen (TRIP modus), maar de differentieelschakelaar die de installatie beschermt, kan ontkoppeld worden. Als het alarm geactiveerd is, kan de gebruiker door middel van een geluidssignaal gewaarschuwd worden dat de meting hoger is dan de drempelwaarde zonder dat hij op de display hoeft te kijken.
Pagina 26
3.6.4. HET RESULTAAT AFLEZEN Bij een meting zonder uitvallen en met gladstrijken: Waarde van de alarmdrempel. 50 .0 Ω 50 . 1 Hz 16/02/2014 10:47 Waarde van de kortsluitstroom. 6 mA Waarde van de impedantie. Waarde van de weerstand. 1 5 2.0 A Waarde van de inductantie.
3.7. LIJNIMPEDANTIEMETING (Z Met de meting van de lusimpedantie Z (L-N, L1-L2, of L2- L3 of L1- L3) kan de kortsluitstroom berekend worden en kan de maat van de beveiligingen van de installatie bepaald worden (zekering of differentieelschakelaar), ongeacht het systeem van de nulleiding van de installatie.
Pagina 28
3.7.3. CONFIGURATIE VAN DE METING Alvorens met het meten te beginnen, kunt u dit configureren door de weergegeven parameters te wijzigen: Voor het activeren of deactiveren van het gladstrijken van het signaal. Om de weerstand van de meetsnoeren te compenseren voor metingen met een lage waarde (zie §3.13). Het apparaat stelt voor om de spanning voor het berekenen van Ik uit de volgende waarden te kiezen: ...
Pagina 29
3.7.4. HET RESULTAAT AFLEZEN Waarde van de alarmdrempel. 50 . 0 Ω 50 . 1 Hz 18/02/2014 10:47 Waarde van de kortsluitstroom. Waarde van de impedantie. Waarde van de weerstand. 1 3 1 6 A Waarde van de inductantie. Geval waarbij de meting lager is dan 0 .
3.8. AARDMETING ONDER SPANNING (Z Met deze functie kan de aardweerstand gemeten worden op een plek waar het niet mogelijk is een aardmeting 3P uit te voeren of de strip voor aardaansluiting los te maken, wat vaak voorkomt in stedelijke omgevingen. Deze meting wordt uitgevoerd zonder de aarde los te maken, met alleen één extra staafaardelektrode, waarmee men tijd bespaart ten opzichte van een traditionele aardmeting met twee hulpstaafaardelektroden.
Pagina 31
Voor het uitvoeren van deze meting kunt u kiezen tussen: zwakstroom waarmee u het per ongeluk uitvallen van de installatie vermijdt, hierbij wordt echter uitsluitend de waarde van de aardweerstand (R ) gegeven. sterkstroom (TRIP modus) waarmee u de waarde van de aardimpedantie (Z ) kunt verkrijgen met een betere precisie en een goede meetstabiliteit en waarmee ook de foutspanning in geval van kortsluiting, U , berekend kan worden volgens de norm...
Pagina 32
3.8.4. HET RESULTAAT AFLEZEN Bij een meting met sterkstroom (TRIP) en zonder gladstrijken: Waarde van de alarmdrempel. 50 . 0 Ω 50 . 1 Hz 20/02/2014 10:47 Waarde van de kortsluitstroom. Waarde van de foutspanning op de aardverbinding in geval van 4 6 8 kortsluiting.
Pagina 33
Om de volgende weergavepagina te bekijken. 50 . 0 Ω 50 . 1 Hz 20/02/2014 10:47 2 5.1 0 Ω Waarde van de impedantie. 2 4 . 8 Ω Waarde van de weerstand. 5 . 6 Waarde van de inductantie. ..\..
Pagina 34
3.8.5. VALIDERING VAN DE METING Verplaats de staafaardelektrode ± 10% van de afstand t.o.v. de aardverbinding en voer twee nieuwe metingen uit. De 3 meetre- sultaten moeten gelijk zijn, op enkele % na. In dat geval is de meting geldig. Als dit niet het geval is, dan betekent dit dat de staafaardelektrode S zich in de invloedszone van de aardverbinding bevindt.
3.9. SELECTIEVE AARDMETING ONDER SPANNING Met deze functie kan een aardmeting uitgevoerd worden en kan uit parallel geschakelde aarden er een geselecteerd worden om deze te meten. Hiervoor is het gebruik nodig van een als optie te verkrijgen ampèretang. 3.9.1. BESCHRIJVING VAN HET MEETPRINCIPE Het apparaat begint met het uitvoeren van een lusmeting Z tussen L en PE (zie §3.6) met sterkstroom en dus met het risico van het uitvallen van de installatie.
Pagina 36
Bij een selectieve aardemeting onder spanning moet een compensatie van de meetsnoeren worden uitgevoerd. En deze moet herhaald worden als deze niet recent is of als de meetsnoeren vervangen zijn. 3.9.3. CONFIGURATIE VAN DE METING Alvorens met het meten te beginnen, kunt u dit configureren door de weergegeven parameters te wijzigen: De meetstroom moet sterkstroom zijn (TRIP modus).
3.9.4. HET RESULTAAT AFLEZEN Waarde van de alarmdrempel. 50 . 0 Ω 50 . 1 Hz 23/02/2014 10:47 Meetresultaat. Waarde van de door de tang geme- ten stroom. Waarde van de impedantie. 3 8.4 2 Ω Asel Waarde van de weerstand. Waarde van de inductantie.
3.10. DIFFERENTIEELTEST Met het apparaat kunnen drie soorten tests op de differentieelschakelaars worden uitgevoerd: een uitvaltest in de hellingsmodus, een uitvaltest in de impulsmodus, een niet-uitvaltest. De test in de hellingsmodus dient om de exacte waarde te bepalen van de stroom waarmee de differentieelschakelaar ontkoppelt. De test in de impulsmodus dient om de ontkoppelingstijd van de differentieelschakelaar te bepalen.
Pagina 39
Aardlekschakelaar Maak, indien mogelijk, eerst alle ladingen los van het net waarop u de differentieelschakelaar test. Zo hoeft de test niet verstoord te worden door eventuele lekstromen veroorzaakt door deze lasten. Als u een ampèretang bezit, kunt u de lekstromen meten (zie §3.11) ter hoogte van de differentieelschakelaar en deze in aanmer- king nemen tijdens de test.
Pagina 40
3.10.3. CONFIGURATIE VAN DE METING Alvorens met het meten te beginnen, kunt u dit configureren door de weergegeven parameters te wijzigen: Keuze van de nominale stroom van de differentieelschakelaar I : VAR. (variabel: de gebruiker programmeert de waarde tussen 6 en 999mA. Deze keuze bestaat niet voor de differentieelschakelaars van het type B), 10mA, 30mA, 30 mA 100mA, 300mA, 500mA, 650mA of 1000mA.
Pagina 41
3.10.4. HET RESULTAAT AFLEZEN 50 . 1 Hz 24/02/2014 10:47 30 mA ou R 1.0 7 3 V Ontkoppelingsstroom. 2 2.3 m A Ontkoppelingstijd. 1 3.8 m s De meetresultaten zijn goed. . . \ Om de weergavepagina te veranderen. RCD: Ia S T D Soort signaal.
3.10.5. UITVOERING VAN EEN TEST IN DE IMPULSMODUS Sluit het driepolige snoer aan op het apparaat en vervolgens op een contactdoos die deel Zet de omschakelaar op uitmaakt van het door de te testen differentieelschakelaar beveiligde circuit. Tijdens het aansluiten detecteert het apparaat de positie van de fase (L) en de nulleider (N) ten opzichte van de aardleiding (PE) en geeft het deze weer.
Pagina 43
3.10.6. CONFIGURATIE VAN DE METING Alvorens met het meten te beginnen, kunt u dit configureren door de weergegeven parameters te wijzigen: Keuze van de nominale stroom van de differentieelschakelaar I : VAR. (variabel: de gebruiker programmeert de waarde tussen 6 en 999mA. Deze keuze bestaat niet voor de differentieelschakelaars van het type B), 10mA, 30mA, 30 mA 100mA, 300mA, 500mA, 650mA of 1000mA.
Pagina 44
Type aardlekschakelaar max (ms) Standaard I Test Druk op de knop TEST om het meten te starten. De meting stopt automatisch. Bij differentieelschakelaars van het type S of G telt het apparaat 30 seconden af tussen de voorafgaande test van en de eigenlijke test van de differentieelschakelaar, zodat deze kan demagnetiseren.
Pagina 45
Bij een test in de impulsmodus zonder uitval: 50 . 1 Hz 25/02/2014 10:47 30 mA ou R 0.1 4 6 V De differentieelschakelaar valt niet uit zolang de stroom van 0,5 I wordt toegepast. > 1.0 0 s Om de weergavepagina te veranderen.
3.11. STROOM- EN LEKSTROOMMETING Voor deze meting is het gebruik nodig van een als optie te verkrijgen specifieke ampèretang. Hiermee kunnen zeer zwakke stroomwaarden gemeten worden (van enkele mA) zoals foutstroom of lekstroom, en sterke stroom- waarden (van enkele honderden ampères). De tangen C177 en MN77 zijn beter geschikt voor het meten van lekstroom, omdat zij tien maal gevoeliger zijn dan de tang C177A.
Pagina 47
3.11.4. HET RESULTAAT AFLEZEN 010 . 0 A 50 . 1 Hz 26/02/2014 10:47 Waarde van de alarmdrempel. 1 9 7.3 m A Meetresultaat. Geval waarbij de meting lager is dan de alarmdrempel. STROOM De tang is aangesloten. 3.11.5. FOUTINDICATIE De meest voorkomende fouten in geval van een stroommeting zijn: ...
3.12. RICHTING FASEVERANDERING Deze meting wordt uitgevoerd op een driefasenet. Hiermee kan de volgorde van de fasen van dit net gecontroleerd worden. 3.12.1. BESCHRIJVING VAN HET MEETPRINCIPE Het apparaat controleert of de drie signalen dezelfde frequentie hebben en vergelijkt vervolgens de fasen om hun volgorde te de- tecteren (directe of omgekeerde richting).
Pagina 49
3.12.4. FOUTINDICATIE De meest voorkomende fouten in het geval van een test van de richting van de faseverandering zijn: Een van de drie spanningen komt buiten het meetgebied (verkeerde aansluiting). De frequentie komt buiten het meetgebied. Gebruik de hulpfunctie voor de aansluitingen en voor alle benodigde informatie.
3.13. COMPENSATIE VAN DE WEERSTAND VAN DE MEETSNOEREN Door de compensatie van de weerstand van de meetsnoeren kan men hun waarde uitsluiten om een nauwkeurigere meting te verkrijgen wanneer de te meten weerstand laag is. De snoeren zijn in de fabriek al gecompenseerd, maar als u andere snoeren dan de meegeleverde gebruikt, moet u een nieuwe compensatie uitvoeren.
3.13.4. HET WISSEN VAN DE COMPENSATIE Ga op dezelfde wijze te werk als voor een compensatie, maar laat de snoeren los in plaats van ze kort te sluiten. Druk vervolgens op de knop TEST. Het apparaat heft de compensatie op en keert terug naar de spanningsmeting. Het symbool verdwijnt van de display en de icoon wordt doorgehaald.
3.14. INSTELLING VAN DE ALARMDREMPEL Het apparaat laat een geluidssignaal horen en het controlelampje knippert: bij een meting van de continuïteit, de weerstand en de isolering, als de meting lager is dan de drempelwaarde; bij een meting van de aarde en de lus en van de spanningsval in de kabels, als de meting hoger is dan de drempelwaarde; ...
4. FOUTINDICATIE Over het algemeen worden de fouten in duidelijke taal weergegeven op het scherm. Voorbeeld van een foutscherm: Druk op de toets OK om de melding te wissen. Of druk op de helptoets om u te helpen het probleem op te lossen. Het volgende beeldscherm wordt dan weergegeven: Druk op de toets OK of op de toets om de helpfunctie te verlaten.
4.1. GEEN AANSLUITING Een of meerdere klemmen zijn niet aangesloten. 4.2. BUITEN HET MEETGEBIED > 4 0 . 0 Ω De waarde komt buiten het meetgebied van het apparaat. De minimum- en maximumwaarden hangen af van de functie. < 5 . 0 V 4.3.
4.6. CONTROLE VAN DE INWENDIGE BEVEILIGINGSVOORZIENINGEN Het apparaat omvat twee inwendige beveiligingsvoorzieningen die niet door de gebruiker gereset en vervangen kunnen worden. Deze voorzieningen worden uitsluitend onder extreme voorwaarden ingeschakeld (bijvoorbeeld bij blikseminslag). Om de goede staat van deze beveiligingen te controleren: Zet de omschakelaar Maak de ingangsklemmen los.
5. SET-UP Zet de omschakelaar op SET-UP. SET UP SET-UP Gebruik het pijltoetsenbord om een icoon te selecteren, selecteer een veld en wijzig dit. Met deze toets kan men het huidige beeldscherm verlaten zonder back-up. Voor het bekijken van alle parameters van het apparaat: ...
Pagina 57
Instelling van de tijdsduur van automatische uitschakeling van de achtergrondverlichting: 1 min, 2 min (standaard), 5 min of 10 min. Instelling van de tijdsduur van automatische uitschakeling van het apparaat: 5 min (standaard), 10 min, 30 ∞ min of (permanente werking). De standaard configuratie van het apparaat is de volgende: Algemene configuratie ...
6. TECHNISCHE EIGENSCHAPPEN 6.1. ALGEMENE REFERENTIEVOORWAARDEN Invloedsgrootheid Referentiewaarden Temperatuur 20 ± 3°C Relatieve vochtigheid 45 tot 55%RV Voeding 10,6 ± 0,2V Frequentie DC en 45 tot 65Hz Elektrisch veld <1 V/m Magnetisch veld <40 A/m Stroomvoorziening accu (niet aangesloten op spanningsnet) De intrinsieke onzekerheid is de fout die in de referentievoorwaarden is gedefinieerd.
Potentiaalmetingen van de spanningssonde De kenmerken zijn gelijk aan die van de spanningsmetingen, m.u.v. de ingangsimpedantie, die 200kΩ bedraagt. Deze spanning moet normaliter tussen 0 en U zijn. 6.2.2. MESURES DE FRÉQUENCE Conditions de référence particulières : ≥ 2 V Tension ≥...
Typische tijd voor het vestigen van de meting aan de hand van de geteste elementen Deze waarden omvatten de invloeden veroorzaakt door de capacitieve component van de lading, het automatische bereiksysteem en de regulering van de testspanning. Testspanning Lading Niet capacitief Met 100nF Met 1µF 10MΩ...
Compensatie van de snoeren tot 5Ω. Kenmerken in de modus 2 draden (sterkstroom): Meetgebied 0,20-0,99Ω 1,00-1,99Ω 2,00-39,99Ω 40,0-399,9Ω 400-3999Ω Resolutie 0,01Ω 0,1Ω 1Ω Intrinsieke onzekerheid over de ± (15%+10pt) ± (15%+3pt) ± (10%+3pt) ± (5%+2pt) impedantiemeting Intrinsieke onzekerheid over het ±...
Pagina 65
Berekening van de foutspanning in geval van kortsluiting, U Berekeningsgebied 0,2-399,9V 400-550V Resolutie 0,1V = √ (Intrinsieke onzekerheid over de spanningsmeting indien U gebruikt wordt)² Intrinsieke onzekerheid MEAS + (Intrinsieke onzekerheid over de lusmeting)² Werkingsfrequentie 15,8 17,5 en 45 tot 65Hz Kenmerken in de modus zonder uitval: Meetgebied 0,20-0,99Ω...
Pagina 66
6.2.10. DIFFERENTIEELTEST Bijzondere referentievoorwaarden: Spanning van de installatie: 90 tot 500V. Frequentie van de installatie: 15,8 tot 17,5Hz en 45 tot 65Hz. Contactspanning (potentiaal van de aardleiding t.o.v. de plaatselijke aarde): <5V. Weerstand van de sonde voor spanningsmeting (indien deze gebruikt wordt): <100Ω. Potentiaal van de sonde voor spanningsmeting (indien deze gebruikt wordt) t.o.v.
Pagina 67
Toepassingsgebied van de maten voor een netspanning tussen 280 en 500 Veff. 10 mA 30 mA 100 mA 300 mA 500 mA 650 mA 1000 mA Variabele ≤ 500 mA Helling of impuls 2 x I ≤...
Pagina 68
Kenmerken voor de berekening van de foutspanning (U Het apparaat geeft de waarde van de foutspanning weer voor de stroom I In geval van een lusmeting Z , wordt U als volgt berekend: In geval van een lusmeting onder spanning in de uitvalmodus (TRIP), wordt U als volgt berekend: In geval van een lusmeting onder spanning in de modus zonder uitval, wordt U als volgt berekend:...
6.2.11. STROOMMETING Bijzondere referentievoorwaarden: Piekfactor = 1,414 Gelijkspanningscomponent <0,1% Frequentie: 15,8 tot 450Hz. Bij een meting van I wordt de intrinsieke onzekerheid verhoogd met 5%. Kenmerken met de tang MN77: Transformatieverhouding: 1000/1 Meetgebied 5,0-399,9mA 0,400-3,999 A 4,00-19,99 A Resolutie 0,1mA 10mA Intrinsieke onzekerheid ±...
6.3. VARIATIES IN HET TOEPASSINGSGEBIED 6.3.1. SPANNINGSMETING Variatie in de meting Grenzen van het Invloedsgrootheden toepassingsgebied Typisch Maximaal Temperatuur -10 …+55°C 1%/10°C ± 1pt 2%/10°C+2pt Relatieve vochtigheid 10 … 85%HR bij 45°C 3%+2pt Voedingsspanning 8,4 … 12,7V 0,1% of 1pt 0,5%+2pt Frequentie (m.u.v.
6.3.4. METING AARDE 3P Variatie in de meting Grenzen van het Invloedsgrootheden toepassingsgebied Typisch Maximaal Temperatuur -10 …+55°C 1%/10°C ± 1pt 2%/10°C+2pt Relatieve vochtigheid 10 … 85%HR bij 45°C 3%+2pt Voedingsspanning 8,4 … 12,7V 0,25% of 1pt 1%+2pt Serie spanning in de spanningsmeetlus ≤...
6.3.7. DIFFERENTIEELTEST Variatie in de meting Grenzen van het Invloedsgrootheden toepassingsgebied Typisch Maximaal Temperatuur -10 …+55°C 1%/10°C ± 1pt 2%/10°C+2pt Relatieve vochtigheid 10 … 85%HR bij 45°C 3%+2pt Voedingsspanning 8,4 … 12,7V 0,1% of 1pt 0,5%+2pt 99 tot 101% van de nomi- Netfrequentie geteste installatie 0,1% of 1pt 0,1%+1pt...
De acculader van het apparaat bestaat uit twee aparte elementen: een externe voeding en een in het apparaat ingebouwde oplader. De ingebouwde oplader controleert tegelijkertijd de laadstroom, de accuspanning en de inwendige temperatuur hiervan. Het opladen gaat zo op optimale wijze, terwijl een lange levensduur van de accu gegarandeerd wordt. Controleer de dag voordat u het apparaat gaat gebruiken of dit goed is opgeladen.
terwijl u een meting uitvoert, Laat bij een isolatiemeting voor hoge testspanningen de knop TEST los wanneer de meting voltooid is. 6.5.5. MELDING « ACCU WORDT OPNIEUW INGESCHAKELD » Wanneer een accu helemaal leeg is of als de opslagtemperatuur laag is, kan de oplader een eerste cyclus uitvoeren om de accu opnieuw in te schakelen.
Het apparaat is conform de norm IEC61557 delen 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7 en 10. 6.9. ELEKTROMAGNETISCHE COMPATIBILITEIT (EMC) Het apparaat is conform de norm IEC61326-1.
7. DEFINITIE VAN DE SYMBOLEN Dit is de lijst met symbolen die in dit document en op de display van het apparaat gebruikt worden. meting van de aardweerstand op 3 punten met 2 hulpstaafaardelektroden. Aardlekschakelaar: betreft een differentieelschakelaar. wisselstroomsignaal (Alternative Current). Permanente Isolatiecontroller.
Pagina 77
type aardverbinding bepaald in de norm IEC60364-6. spanning tussen de fasen 1 en 2 van een driefasenet. spanning tussen de fasen 2 en 3 van een driefasenet. spanning tussen de fasen 3 en 1 van een driefasenet. contactspanning die verschijnt tussen de geleidende delen wanneer deze tegelijkertijd worden aangeraakt door een persoon of een dier (IEC61557).
8. ONDERHOUD Met uitzondering van de accu bevat het apparaat geen onderdelen die door niet opgeleid en onbevoegd personeel vervangen moet worden. Bij onbevoegde werkzaamheden of vervanging van onderdelen door andere kan de vei- ligheid van het instrument in gevaar komen. 8.1.
IEC 61010 MADE IN FRANCE IEC 61557 6. Plaats de accu in zijn zitting en berg de draden zodanig op, dat deze niet uit de zitting steken. 7. Zet het klepje terug en draai de twee kwartslagschroeven weer vast. 8. Laad de nieuwe accu volledig op alvorens het apparaat te gaan gebruiken. 9.
9. GARANTIE Tenzij uitdrukkelijk anders bepaald is onze garantie twaalf maanden geldig vanaf de datum van beschikbaarstelling van het materiaal. Een uittreksel van onze Algemene Verkoopvoorwaarden is op aanvraag verkrijgbaar. De garantie is niet van toepassing in geval van: Een onjuist gebruik van de apparatuur of een gebruik met hiervoor ongeschikt materiaal; ...
10. OM TE BESTELLEN C.A 6113 Installatiecontroller ..........................P01145445 De apparaten worden geleverd met: een transporttas. een netblok PA 30 W,, een handriem, een 4-puntsriem om de handen vrij te houden, een driepolig netsnoer-netstekker (afhankelijk van het land), ...
Pagina 82
Tel: 01 61 61 9 61-0 - Fax: 01 61 61 9 61-61 Tel: (01) 890 425 - Fax: (01) 890 424 SCANDINAVIA - CA Mätsystem AB USA - Chauvin Arnoux Inc - d.b.a AEMC Instruments Sjöflygvägen 35 - SE 18304 TÄBY 200 Foxborough Blvd. - Foxborough - MA 02035...