3.6. LUSIMPEDANTIEMETING (Z
Bij een installatie van het type TN of TT kan men door een lusimpedantiemeting de kortsluitstroom berekenen en de maat voor de
beveiliging van de installatie bepalen (zekeringen of differentieelschakelaars), met name op het gebied van onderbrekingsvermogen.
Bij een installatie van het type TT kan men door een lusimpedantiemeting eenvoudig de waarde van de aardweerstand bepalen
zonder een staafaardelektrode te plaatsen en zonder de voeding van de installatie te hoeven onderbreken. Het verkregen resultaat,
Z
, is de lusimpedantie van de installatie tussen de geleiders L en PE. Deze is nauwelijks groter dan de aardweerstand.
S
Nu u deze waarde en die van de conventionele grenscontactspanning (U
spreekstroom van de differentieelschakelaar te kiezen: I
Deze meting is niet mogelijk voor een installatie van het IT, door de sterke aardingsimpedantie van de voedingstransformator of
zelfs van de totale isolering hiervan ten opzichte van de aarde.
3.6.1. BESCHRIJVING VAN HET MEETPRINCIPE
Het apparaat begint met het genereren van impulsen met een tijdsduur van 1,1ms en een amplitude van maximaal 7A tussen de
klemmen L en N. Met deze eerste meting kan Z
Vervolgens brengt het een zwakstroom in van 6, 9 of 12mA, naar keuze van de gebruiker, tussen de klemmen L en PE. Met deze
zwakstroom wordt het ontkoppelen vermeden van de differentieelschakelaars met een nominale stroom van minstens 30mA. Met
deze tweede meting kan Z
Het apparaat berekent vervolgens de lusweerstand Z
De waarde van Ik dient om de juiste maat van de beveiliging van de installatie te controleren (zekeringen of differentieelschakelaars).
Voor een betere precisie is het mogelijk Z
kelaar van de installatie ontkoppelen.
3.6.2. HET UITVOEREN VAN EEN METING
Zet de omschakelaar
op Z
(R
/S
).
S
A
EL.
SET UP
OFF
Geval van een TT installatie
R
L
L
R
N
N
Rb
In de TRIP modus hoeft de klem N niet aangesloten te worden.
)
s
bepaald worden.
L
bepaald worden.
PE
te meten met sterkstroom (TRIP modus), maar deze meting kan de differentieelscha-
S
Sluit het driepolige snoer aan op het apparaat en vervolgens op de contactdoos van
de te testen installatie.
Tijdens het aansluiten controleert het apparaat eerst of de op deze klemmen
aanwezige spanningen correct zijn en bepaalt vervolgens de positie van de
fase (L) en de nulleider (N) ten opzichte van de aardleiding (PE). Indien nodig,
voert het vervolgens een automatische omschakeling uit van de klemmen
L en N om de lus te kunnen meten zonder de aansluiting van het apparaat
te wijzigen.
Maak, indien mogelijk, eerst alle ladingen los van het net waarop u de lusmeting
uitvoert.
Deze operatie hoeft niet uitgevoerd te worden als u een meetstroom van 6mA kiest,
waardoor een lekstroom tot 9mA toegelaten wordt voor een installatie die beveiligd
wordt door een differentieelschakelaar van 30mA.
PE
Ra
) kent, is het mogelijk de toegekende differentiële aan-
L
<U
/Z
.
DN
L
S
= Z
= Z
+Z
en de kortsluitstroom Ik = U
S
L-PE
L
PE
R
L
R
N
R
E
Rb
24
/Z
LPE
S
Geval van een TN installatie
L
N
PE
.