Download Inhoudsopgave Inhoud Print deze pagina

Weerstands- En Continuïteitsmeting; Configuratie Van De Meting - Chauvin Arnoux C.A 6113 Gebruikshandleiding

Inhoudsopgave

Advertenties

3.3. WEERSTANDS- EN CONTINUÏTEITSMETING
3.3.1. BESCHRIJVING VAN HET MEETPRINCIPE
Voor de continuïteitsmetingen genereert het apparaat een gelijkstroom van 200 of 12mA, naar keuze van de gebruiker, tussen
de klemmen Ω en COM. Het meet vervolgens de spanning die tussen deze twee klemmen aanwezig is en trekt hier de waarde
van R = V/I vanaf.
Voor de weerstandsmetingen (gekozen stroom = kΩ) genereert het apparaat een gelijkspanning tussen de klemmen Ω en COM.
Het meet vervolgens de stroom die tussen deze twee klemmen aanwezig is en trekt hier de waarde van R = V/I vanaf.
Bij een sterkstroommeting (200mA) draait het apparaat na een seconde de richting van de stroom om en voert het gedurende een
seconde een nieuwe meting uit. Het weergegeven resultaat is het gemiddelde van deze twee metingen. Het is mogelijk metingen
uit te voeren waarbij de polariteit van de stroom ofwel bij de plus ofwel bij de min geblokkeerd wordt.
Voor de zwakstroommetingen (12mA of kΩ) is de polariteit altijd plus.
3.3.2. HET UITVOEREN VAN EEN METING
Om aan de norm IEC61557 te voldoen, moeten de metingen uitgevoerd worden bij 200mA. Door de stroom om te keren, kunnen
eventuele resterende elektromotorische krachten gecompenseerd worden en kan men vooral nagaan of de continuïteit in beide
richtingen werkt.
Wanneer u continuïteitsmetingen uitvoert die niet contractueel zijn, kies dan liever voor een stroomwaarde van 12mA. Hoewel de
resultaten niet beschouwd kunnen worden als de resultaten van een normatieve test, kan men zo de autonomie van het apparaat
aanzienlijk verbeteren en het onbedoeld uitvallen van de installaties bij een verkeerde aansluiting voorkomen.
Met de permanente modus kan men diverse metingen achter elkaar uitvoeren zonder iedere keer op de knop TEST te hoeven
drukken.
Als het te meten voorwerp inductief is, is het beter de impulsmodus op 200mA te gebruiken en handmatig een meting met een
pluspolariteit uit te voeren, gevolgd door meting met een minpolariteit, teneinde de meting in staat te stellen zich te stabiliseren.
Als het alarm geactiveerd is, kan de gebruiker door middel van een geluidssignaal gewaarschuwd worden dat de meting lager is
dan de drempelwaarde zonder dat hij op de display hoeft te kijken.
Zet de omschakelaar
op Ω
.
SET UP
OFF

3.3.3. CONFIGURATIE VAN DE METING

Alvorens met het meten te beginnen, kunt u dit configureren door de weergegeven parameters te wijzigen:
Keuze van de meetstroom: kΩ, 12mA of 200mA.
„ Met de sterkstroom (200mA) kan men uitsluitend metingen doen met een lage weerstand, tot 40Ω.
„ Met zwakstroom (12mA) kan men metingen doen tot 400Ω.
„ Door kΩ te kiezen, kan men weerstandsmetingen doen tot 400kΩ.
Om de weerstand te compenseren van de meetsnoeren (snoeren en meetpunten of krokodilklemmen) voor metingen
onder 12 en 200mA (zie §3.13).
Verbind met behulp van de snoeren de te testen apparatuur tussen de klemmen Ω
en COM van het apparaat. Het te testen voorwerp mag niet onder spanning staan.
R
Bij een druk op de knop TEST wordt slechts een meting gestart (impulsmodus).
Bij een druk op de knop TEST wordt een continue meting gestart (permanente modus).
Om deze te stoppen, moet men opnieuw op de knop TEST drukken.
13

Advertenties

Inhoudsopgave
loading

Inhoudsopgave