3
Algemeen
3.5
Opstellingslocatie
Er zijn 2 accessoires beschikbaar voor de montage van
de buitenunit:
• Vloerstaande uitvoering
• Wandhangende uitvoering
▶ De buitenunit wordt buiten het huis op een stabiele en vlakke onder-
grond opgesteld. Geadviseerd wordt een betonnen fundering.
▶ Let bij de opstelling op de geluidsontwikkeling van de warmtepomp.
▶ De warmtepomp moet vrij staan ( hoofdstuk 4), zodat het luchtvo-
lume ongehinderd door de verdamper kan stromen.
▶ Stel de buitenunit van de warmtepomp zodanig op, dat er geen koude
lucht circulatie ontstaat.
▶ Stel de warmtepomp bij voorkeur niet zodanig op, dat de voorkant di-
rect in de hoofdwindrichting wijst.
▶ Stel de warmtepomp zodanig op, dat geen sneeuw of water vanaf het
dak daarop terecht komt. Wanneer deze opstelling niet kan worden
voorkomen, dan moet een beschermdak worden gemonteerd.
▶ De binnenunit wordt in huis opgesteld. De leidingen tussen de warm-
tepomp en de binnenunit moeten zo kort mogelijk zijn. De leidingen
moeten geïsoleerd zijn.
▶ Gebruik als verbinding tussen buitenunit en binnenunit alleen ge-
schikte koudemiddelleidingen.
▶ Leid het afvoerwater van het overstortventiel van de binnenunit af in
een vorstvrije afvoer.
3.6
Automatisch ontdooien
In gebieden met een hoge luchtvochtigheid en gevaar
voor ijsvorming (in de buurt van meren, rivieren en de
zee) kan men de DIP-switch SW 7-6 op "on" zetten. Daar-
door worden de ontdooicycli korter.
De warmtepomp wordt met het verwarmingsgas ontdooid, aangestuurd
door een 4-wegklep. De 4-wegklep draait de doorstroomrichting in het
koudemiddelcircuit om.
Het verwarmingsgas smelt het ijs op de lamellen van de verdamper.
Daarbij koelt de cv-installatie iets af. Het ontdooien wordt via de in de
buitenunit geïntegreerde sensor gestuurd. De duur van het ontdooien
hangt af van de ijsdikte en de actuele buitentemperatuur.
3.7
Voor de installatie te controleren
De warmtepomp moet door een erkend installateur worden geïnstal-
leerd.
▶ Bij de installatie van de warmtepomp moeten de geldende voorschrif-
ten worden aangehouden.
▶ Controleer of alle leidingaansluitingen intact zijn en tijdens transport
niet zijn losgeraakt.
▶ Voordat de warmtepomp in bedrijf wordt genomen: cv-systeem, boi-
ler inclusief de warmtepomp vullen en ontluchten.
3.8
Controles bij de installatie met koelbedrijf
De installatie van de CAN-BUS-LCD-kamertemperatuur-
sensor met geïntegreerde vochtsensor (accessoire) ver-
gemakkelijkt het koelbedrijf, omdat daarmee de
aanvoertemperatuur overeenkomstig het actuele dauw-
punt automatisch wordt geregeld.
▶ Isoleer alle leidingen en aansluitingen ter bescherming tegen conden-
satie.
▶ Monteren vochtsensor ( hoofdstuk 6.13).
▶ Selecteer bedrijfsmodus verwarming/koeling ( hoofdstuk 13.1).
6
▶ Voer de noodzakelijke instellingen voor het koelbedrijf uit ( hoofd-
stuk 13.6).
▶ Schakel vloerverwarmingscircuits in vochtige ruimten uit (bijvoor-
beeld badkamer en keuken), eventueel via de signaaluitgang koelen
aansturen ( hoofdstuk 13.6.4).
3.9
CAN-BUS
VOORZICHTIG: Storing door inductieve invloeden.
▶ De CAN-BUS-kabel moet zijn afgeschermd en afzon-
derlijk worden geïnstalleerd van de 230 V en 400 V
kabels.
VOORZICHTIG: Verwissel de 12 V- en de CAN-BUS-aan-
sluitingen niet!
De processoren worden beschadigd, wanneer 12 V op
de CAN-BUS wordt aangesloten.
▶ Let erop, dat de 4 kabels op de contacten met de
overeenkomende markering op de printplaten wor-
den aangesloten.
Printplaten in de binnenunit en evt. accessoireprintplaten worden via de
communicatiekabel CAN-BUS aangesloten. CAN (Controller Area Net-
work) is een systeem voor communicatie tussen microprocessorge-
stuurde units en printplaten.
Kamertemperatuursensor (accessoire) wordt met CAN-BUS aangeslo-
ten.
Een geschikte kabel voor de externe aansluiting is de kabel LIYCY
(TP) 2x2x0,6 of gelijkwaardig. De kabel moet meeraderig en afge-
schermd zijn. De afscherming mag maar aan één uiteinde en alleen op de
behuizing zijn geaard.
De maximaal toegestane kabellengte is 30 m.
De CAN-BUS-kabel mag niet samen met de 230 V of 400 V kabels wor-
den geïnstalleerd. Minimale afstand 100 mm. Het installeren samen met
sensorkabels is toegestaan.
De verbinding tussen de printplaten wordt via 4 aders uitgevoerd, die
ook de 12 V spanning tussen de printplaten verbinden. Op de printplaat
bevindt zich telkens een markering voor de 12 V- en de CAN-BUS-aan-
sluiting.
3.10 CAN-BUS-afsluiting
Term
Afb. 4 CAN-BUS-afsluiting
[1]
Afgesloten CAN-BUS
[2]
Niet afgesloten CAN-BUS
Schakelaar S1 markeert het begin en het einde van de CAN-BUS-verbin-
ding. De displayprintplaat (op het schakelschema ( Afb. 40) met CPU
gemarkeerd) en de accessoireprintplaat (IOB-B) in de binnenunit moe-
ten door de schakelaar S1 (pos. AAN) worden afgesloten.
Wanneer de op de CAN-BUS aangesloten kamertemperatuursensor (TT)
wordt gebruikt, dan is deze afgesloten en S1 op de hoofdprintplaat (IOB-
A) in de binnenunit moet in de modus niet afgesloten (pos. UIT) worden
ingesteld.
1
2
No Term
6 720 644 816-03.1I
Nefit EnviLine • 6 720 810 453 (2014/02)